Leo Vroman
Soms, om te zien of ik besta, teken ik mijzelf na
Jan Kuijper
Hoe komt het dat wij Leo Vroman een groot dichter vinden, minstens geschikt voor de Nobelprijs, en hoogstens een verdienstelijk tekenaar, wiens naam nooit door een beeldende-kunstspecialist in de mond wordt genomen, en die dus ook in die hoedanigheid alleen in een boekenbijlage op zijn plaats is, en niet in een kunstbijlage? Wie een antwoord op die vraag zou willen zoeken, kan het in verschillende richtingen proberen. De eenvoudigste mogelijkheid is wel ervan uit te gaan dat een verschil in waardering zijn oorzaak vindt waar het ontstaat: bij het publiek.
Een vergelijking. Leo Vroman schrijft gedichten in het Engels en in het Nederlands. Hij woont al veertig jaar in New York, dus als er iemand tweetalig is, dan is hij het wel. En toch is de weerklank van zijn Engelse gedichten beperkt gebleven tot een sporadische tijdschriftpublikatie, en zijn ze alleen in Nederland gebundeld, door zijn Nederlandse uitgever - die dat ook kon doen wegens het voor een dichter grote debiet dat Vromans in het Nederlands gestelde poëzie ten deel viel. Hoe komt dit? Staat de Nederlandse dichtkunst op een zo veel lager plan dan de Amerikaanse dat wat hier de top is daar niet eens goed genoeg is voor een uitgave in boekvorm? Op het eerste gezicht is die mogelijkheid niet eens absurd: er zijn vijftien keer zo veel Amerikanen als Nederlanders, en bovendien vormen de Verenigde Staten het centrum van de westerse cultuur; uit een overzeese provincie, die nog kleiner is dan Californië of New York, hoeft niet noodzakelijkerwijs iets
[vervolg op pagina 28]