Soldaten en modder
Hij bekeek één oorlog in La route des Flandres (1960), namelijk die tegen Duitsland in 1940. Het beeld van een officier die voor zijn ogen werd neergeschoten diende als uitgangspunt voor de hallucinerende stroom associaties, vrijwel niet onderbroken door punten of komma's, naar aanleiding van de geschiedenis van soldaat Georges, ook wel ‘hij’ of ‘ik’ geheten. Zijn verhaal vermengt zich met dat van zijn oom, kapitein Reixach, die zich om persoonlijke redenen, en niet uit eer of moed, in het strijdgewoel stort en omkomt. Maar de geschiedenis doet er niet zo veel toe, wie iets over '40-'44 wil weten is hier aan het verkeerde adres. Wat telt is het zintuiglijk oproepen van steeds weer dezelfde beelden: soldaten die als ratten in een val zitten opgesloten, de modder, de vermoeidheid en, vooral, de anachronistische situatie van een leger dat met paarden tegen tanks te hoop loopt. Dezelfde beelden komen ook in zijn andere romans terug, wat dat betreft is het inderdaad een bouwwerk.
Hij bekeek één oorlog in Palace (1962), dat enkele broeierige dagen tijdens de burgeroorlog in Barcelona oproept. Ook hier weer verwisselbare gebeurtenissen en verwisselbare mensen - de student, de schoolmeester, de Amerikaan -, steeds met kleine verschillen belicht waardoor de geschiedenis onmerkbaar opschuift. Het procédé roept herinneringen op aan de voorstelling enkele jaren geleden van de opera Einstein on the Beach van Philip Glass: de locomotief op het toneel verschoof niet zichtbaar. Pas als je om het kwartier keek, zag je dat ze een stukje verder was. Het zal geen verbazing wekken dat Simon schrijven componeren noemt en als de titel al niet aan een Nederlander vergeven was, zou zijn werk ‘De compositie van de wereld’ heten.
Hij bekeek meerdere oorlogen in Histoire (1967), La bataille de Pharsale (1969) en, als voorlopige apotheose, Les Géorgiques (1981). In de laatste laat hij in een indrukwekkend vertoon van stijl zo ongeveer alles zien wat hij - ook letterlijk - in huis heeft, het is één grote montage van brieven, stukjes biografie, flitsopnamen van straatgevechten, fragmenten uit Homage to Catalonia van George Orwell (de O. in het verhaal), van redevoeringen.
Met een ontwapenende eerlijkheid heeft Simon altijd toegegeven dat hij niet in staat was iets te verzinnen, dat alles wat hij schreef autobiografisch was. En zo gaat niet al zijn werk over oorlog, maar ook over reizen (Les corps conducteurs, 1972) of over zijn familie (Triptyque en L'herbe). Maar waar het ook over gaat: nooit mag er een direct herkenbaar mens in voorkomen, nooit een direct herkenbare situatie. Vanachter de camera verkiest Claude Simon in te zoomen tot in het detail of met een grote zwaai hele slagvelden tegelijk te overzien, maar die camera blijft. De zekerheid van de vorm, en tegelijk de terreur van de vorm. De afstand die hij zelf schept, houdt ook de lezer op een afstand. Door zijn virtuoos gegoochel met taal - want Simon is onmiskenbaar een stilist - kan hij geuren, geluiden, temperatuur en beelden moeiteloos evoceren. Hij is de Baudelaire van het proza, met zijn poëtisch bouwwerk is niets aan de hand. Alleen, het is zo leeg van binnen. Als lezer moet je gaan waar de woorden gaan, schreef Kees Fens ooit. Dat zal goed zijn voor blindgelovigen, de cynicus wil zijn eigen weg bepalen.
Claude Simon lezen is als huiswerk maken: je steekt er wat van op, je raakt enthousiast als je ziet hoe iemand dat allemaal maar kan schrijven, je kan er met vreugde uren op blokken, maar als je een vrij uurtje hebt dan denk je: ik pak lekker een boek. Een mensenboek
■
Palace is in vertaling bij Meulenhoff verschenen (189 blz., f 14,50). In voorbereiding zijn La route des Flandres en Les Géorgiques