Glitterati
Is het weer toegestaan om onbeschaamd rijk te zijn? Je zou het bijna zeggen, gezien de golf van biografieën, autobiografieën en andere beschrijvingen van rijkaards die de laatste jaren is losgeslagen. Even leek het erop, in de jaren zestig en zeventig, dat het grote publiek geen belangstelling meer had voor zulke mensen. Misschien omdat bij velen de indruk had post gevat dat iedereen bezig was rijk te worden. Nu dat een illusie blijkt te zijn geweest, kan de verbeelding weer worden gevoed met de sprookjes van vroeger. Wellicht gestimuleerd door de nieuwe klasse van de yuppies, waarin een sterke behoefte bestaat aan voorbeelden die als leidraad voor een luxe levensstijl gebruikt kunnen worden. Hoewel zulke veronderstellingen voor de hand lijken te liggen, is enige voorzichtigheid geboden. In The Rainbow People, waarin de Britse journalist Richard Collier de wereld van de glitterati de revue laat passeren, wordt betrekkelijk overtuigend uit de doeken gedaan dat het met dit verschijnsel zo goed als afgelopen is. Onassis was volgens hem de laatste der Mohikanen. Er zullen nog steeds ongehoord rijke mensen op de wereld rondlopen, maar ze manifesteren zich niet langer als zodanig. De ziekelijke spilzucht van Barbara Hutton, onnavolgbaar beschreven in Poor Little Rich Girl door David Heymann, zou op die manier niet meer voorkomen vandaag de dag. De Scott Fitzgerald van de jaren tachtig zou zijn inspiratie moeten opdoen in de Arabische wereld van de oliesjeiks, aan de Franse Middellandse-Zeekust valt op dat gebied weinig meer te genieten. De internationale society van lanterfantende nietsnutten, die zich gedroegen alsof de wereld hun speeltuin was, lijkt een anachronisme te zijn geworden.
De toon die daarbij past heb ik in de recente lectuur over de superrijken alleen nog teruggevonden in het levensverhaal dat Philippe de Rotheschild heeft verteld aan zijn vriendin Joan Littlewood. In Milady Vine is de ondeugende bon-vivant aan het woord, die spottend vertelt over zijn geboortehuis met dertig kamers en een balzaal en de voordeur die zo groot was dat er met gemak vier giraffen doorheen konden. Door zijn voorliefde voor autoraces, vliegtuigen, jacht op groot wild was Philippe het zwarte schaap in de familie. Hij was een berucht rokkenjager, die het liefst verhoudingen begon met gehuwde vrouwen en hij weet daar smakelijk over te vertellen. Maar naast zijn leven als playboy heeft hij wel degelijk iets weten te presteren. Vanuit het familiekasteel Mouton in de Médoc heeft hij als een van de eersten kwaliteitswijn op de markt gebracht, die op het kasteel was gebotteld. Dat bracht in de jaren twintig een kleine revolutie teweeg in de Franse wijnindustrie. Evenals trouwens de etiketten die Philippe de Rothschild voor zijn Mouton-de Rothschild liet ontwerpen door kunstenaars met een omstreden reputatie: Picasso, Dali, Cocteau, Miro en later Andy Warhol. Maar het relaas van deze De Rothschild klinkt inderdaad wat oubollig, het lijkt erop dat hij niet meer met zijn tijd is meegegaan en heimwee heeft naar ‘vroeger’, toen al die buitenissigheden nog mogelijk waren.
Gloria Vanderbilt met haar moeder
Zijn neef Guy, de bankier, heeft de vinger beter aan de pols gehouden. Het lijkt erop dat zijn boek is voortgekomen uit verbittering over wat de Franse regering hem en zijn familie heeft aangedaan. Alsof hij wil zeggen: Hoe kunnen jullie ons bezit nationaliseren, terwijl wij - de Rothschilds - over de jaren heen zó veel verdiensten hebben gehad voor het Franse volk. Guy de Rothschild heeft iets van een koele strateeg, een kingmaker, die gewend is om achter de schermen te opereren. Hij was nauw bevriend met president Pompidou, die ooit als employé van de Rothschild-bank zijn loopbaan begon en moet nu, vanuit New York, toezien hoe het land door de socialisten van Mitterrand naar de afgrond gevoerd wordt. Niet dat dit met zoveel woorden wordt gezegd, want de memoires zijn stijfjes en vormelijk opgeschreven. Het is een stemming die je tussen de regels proeft.
De neven De Rothschild weten het hoofd nog aardig recht te houden. Misschien komt dit omdat ze tot in het merg doordrongen zijn van aristocratische waarden als noblesse oblige. Tenslotte verkeerden hun voorvaderen uit de achttiende en negentiende eeuw ook al op vertrouwelijke voet met de machtigen der aarde. Heel anders is het gegaan met de nazaten van enkele industriebaronnen, die op het eind van de negentiende eeuw hun slag sloegen en in één klap onmetelijke fortuinen wisten te vergaren. De nouveaux riches. Barbara Hutton, de erfgename van de Woolworth-miljoenen, stierf eenzaam, berooid en bestolen op een hotelkamer in Beverly Hills.
Ook Gloria Vanderbilt lijkt er niet best aan toe. Dit jaar verscheen haar autobiografie met de titel Once Upon a Time. Midden in de crisisjaren van voor de oorlog, toen Barbara Hutton zich aan uitzinnige aankopen te buiten ging terwijl er bij alle Woolworth-vestigingen loonsverlagingen werden doorgevoerd, was Gloria Vanderbilt op een andere manier voorpaginanieuws over de hele wereld. Ze was toen nog een klein meisje en voor de rechtbank werd een proces uitgevochten waarbij haar moeder en haar grootmoeder elkaar de voogdij over dit kind uit handen probeerden te krijgen. Dit moet een traumatische ervaring geweest zijn, die Gloria voor het leven heeft getekend. Het was een ingewikkelde rechtszaak die alles met geld te maken had. De familie was bang dat Gloria's moeder, die al op zeer jonge leeftijd weduwe was en door avonturiers uit alle werelddelen werd belaagd, de erfenis van haar dochtertje er