Oogklepjes
Carel presenteert zichzelf graag als onafhankelijke intellectueel, getuige het essayistische waterhoofd dat hij in menige recensie andermans boek opzet, en de ideologie van de vrije wil, we zagen het al, voert hij hoog in het vaandel. Een echte liberaal dus, onze Carel ter Braak. En onafhankelijk, maar dat zei ik al. Totdat iemand wat vermoedens rondstrooit over het functioneren van het literatuurbedrijf in het algemeen, en hij onmiddellijk zijn belang verraadt door terug te bijten, zonder na te denken over wat er wordt gezegd, zonder de eigen positie kritisch door te willen lichten, zonder zich een keer te willen verplaatsen in het standpunt van de gewone lezer. Oostindisch doof, dus. Zo iemand ontbreekt het aan intellectuele distantie, misschien zelfs aan intellectuele moed. Zo iemand is een kruidenier die hartstochtelijk de belangen van de branche verdedigt, maar vooral zijn eigen winkel bedoelt.
We keren terug naar het strand. Het jongetje staat bovenop zijn zandkasteel, op een stapeltje Angelsaksische tijdschriften, om zichzelf wat groter te maken. Van de kleurige omslag van de Boekenbijlage heeft zijn moeder twee oogklepjes laten maken. Tegen de wind, denk ik. En daar komt de zandkastelenmeneer weer aan. Heb ik al verteld dat de zandkastelenmeneer een heel erg aardige meneer is? Hij zegt nog eens tegen het jongetje dat het zo'n mooi kasteel is dat hij gebouwd heeft en dat hij hoopt dat het sterk genoeg zal zijn als straks de vloed komt. Maar dat is nu jammer, het jongetje hoort hem niet, want er steken twee kleurige stukjes papier uit zijn beide oren. Tegen de kou, denk ik. En terwijl het met zijn schepje blijft zwaaien alsof het een onzichtbare menigte dirigeert, zoekt de zandkastelenmeneer een rustig stukje strand op. En omdat hij een bad wil nemen om alle onreinheid eens duchtig van zich af te wissen, sjokt hij naar het water. Sjokt, ja. Wordt niet vervolgd.
■