Tijdschrift
De geschiedenis van de literaire dagbladkritiek in Nederland is ongeschreven, constateert René Stumpel in het tweemaandelijks literair periodiek De Held 1985/5. In zijn bijdrage aan de Nieuwe Gids-herdenkingshausse onderzoekt Stumpel het standpunt dat de Nieuwe Rotterdamsche Courant inneemt bij het verschijnen van De Nieuwe Gids in 1885. De redacteur van de afdeling ‘Letteren en Kunst’ was in die tijd de kunsthistoricus P. Haverkorn van Rijsewijk, die tegelijkertijd directeur van museum Boymans was. Boekbesprekingen verschenen er onder zijn regime nauwelijks. In 1885 en ook in later jaren werd er absoluut geen aandacht besteed aan het nieuwe literaire tijdschrift. Wel werd ironisch genoeg Julia. Een verhaal van Sicilië van een zekere Guido gesignaleerd. Dit lange epische gedicht was een persiflage door de Nieuwe-Gidsers op de romantische traditie in de Nederlandse poëzie van die dagen. Naar aanleiding van de overwegend positieve reacties in de pers op Julia onthulden Kloos en Verwey de mystificatie rond dit boek in een brochure getiteld De onbevoegdheid der Hollandsche Literaire Kritiek. De recensenten kregen hierin ongezouten kritiek op hun besprekingen, omdat ze de draak Julia serieus hadden genomen. De literaire kritiek reageerde met een voortdurend stilzwijgen ten aanzien van De Nieuwe Gids. Hierin komt voor wat de NRC betreft pas verandering als Haverkorn van Rijsewijk in 1891 ontslag neemt en zijn functie als hoofd ‘Letteren en Kunst’ wordt overgenomen door de letterkundige Johan de Meester. Hij ruimde meer plaats in voor boekbeschouwingen en waagde het zelfs om dwars tegen het heersende klimaat in een lovend stuk te schrijven over de roman Zuster Bertha van Aletrino, waarvan een gedeelte als voorpublikatie verschenen was in
De Nieuwe Gids. Stumpel gaat helaas in zijn artikel niet verder dan 1893 en hij heeft gelijk als hij zegt dat de studie van de literaire dagbladkritiek nog moet beginnen. Ook in De Held het korte verhaal ‘Vrouwen’ van Reinout van der Heijden. Het is een genrestukje van de jaren tachtig, waar hier en daar nog wat aan geschaafd had kunnen worden; zinswendingen als ‘hij herinnerde zich gisteravond een zin van haar herinnerd te hebben’ zijn niet zo fraai. Nog meer typisch jaren tachtig in het ronduit komische verslag van Jurrie Kwant over de wetenschapper Kampscheer, die van cultuurminnende intellectueel zo'n echte Dallas-kenner wordt, dat hij besluit ‘in zijn binnenkort te houden Schuringa-lezing de vergelijking tussen J.R. en Ulysses te maken.’ Tenslotte een interview met de dichteres Judith Mok, die dit najaar debuteerde. Zij vertelt over haar musische achtergrond en het dichtersambacht: ‘Ik heb eindeloos veel sonnetten geschreven als oefening. Maar dat is dus niks. De katten hebben daar veel plezier van, als al die proppen door de kamer gaan.’
■
EVA COSSEE