Tijdschrift
De kersverse politicoloog G. van der List laat in Hollands Maandblad 1985 8/9 een onthutsend verhelderend licht schijnen op Peter Sloterdijks Kritik der zynischen Vernunft. Alle lovende recensies ten spijt constateert Van der List dat Sloterdijks boek een geraffineerde mengelmoes is van de theoretische geschriften van de tegencultuur in de jaren zestig. De afkeer van de voorspelbare burgerlijke een-dimensionale mens en van iedere machtspolitiek komt ook al voor bij Herbert Marcuse, Norman Brown en Theodore Roszak, wiens The making of a counter culture inderdaad jarenlang verplichte kost is geweest. Kritik der zynischen Vernunft is volgens Van der List een allesbehalve oorspronkelijk geschrift en blijkt bovendien analytisch ook nogal zwak in elkaar te zitten. De definitie die Sloterdijk van het cynisme geeft is weinig descriptief, maar geeft meteen een negatief oordeel over de illusieloze, pessimistische cynicus. Zelfs nog voor de jaren zestig figureert deze sombere anti-held al in de literatuur ten prooi aan gevoelens van vervreemding, walging en zinloosheid en wel bij Sartre, Camus, Beckett en Ionesco. Het door Sloterdijk gesignaleerde cynisme heet dus eigenlijk al gewoon absurdisme. Terzijde krijgt ook Frans Boenders nog even een veegje uit de pan, omdat hij de invloed van het oosterse denken (van Boeddha tot Bhagwan) niet in Sloterdijks werk had gesignaleerd. Wat Boenders ‘briljante subjectiviteitskritiek’ noemt (in VN, 26 november 1983), vindt Van der List een slechte imitatie van het proza uit boekjes als ‘Boeddhisme voor beginners’ en ‘Zalig door Zen’. Overigens komt Schopenhauer en niet Sloterdijk de eer toe het Boeddhisme in de westerse filosofie te hebben geïntroduceerd, volgens Van der List. Tegenover het existentiële cynisme (dat dus eigenlijk absurdisme heet) en het cynisme op politiek gebied, (het machtscynisme van
Sloterdijk) stelt Van der List een zorgvuldiger en werkbaarder begripsomschrijving van het cynisme. Maar de voorbeelden waarmee hij dit uitwerkt, stellen enigszins teleur: het prototype van een echte cynicus is voor Van der List niet een of andere Griekse held (zoals Odysseus of Diogenes), maar Humphrey Bogart, ‘a touchy man who found the world more corrupt than he had hoped for, a man with a tough shell and a fine core’: een in de harde wereld teleurgesteld persoon, type ruwe bolster, blanke pit, een soort Kruimeltje of Pietje Bell, dus. Verder in Hollands Maandblad een romanfragment van Kees Ouwens, een vlot geschreven verhaal van Hermine de Graaf en De draagmoeder van Maarten 't Hart, een doorzichtig geconstrueerde vertelling vol vreselijk houterige dialogen.
EVA COSSEE