Tijdschrift
Een moderne variant en dan voor grote mensen van het klassieke ‘winterboek voor de jeugd’ is het drie duimen dikke jubileumnummer van Tirade (300) geworden. Brieven, gedichten, essays, prozafragmenten staan erin met hier en daar een plaatje, alleen het puzzelhoekje ontbreekt, hoewel sommige bijdragen de lezer wel onbedoeld hoofdbrekens kosten, zoals bijvoorbeeld Gemma Nefkens' Muzen-correspondentie. A. Alberts publiceert alvast een hoofdstuk uit zijn nieuwe roman Inleiding tot de Kennis van de ambtenaar en Jeroen Brouwers geeft een fragment uit De zondvloed weg. Verder proza van Koolhaas, Biesheuvel en Burnier en poëzie van onder meer Kopland, Vasalis (!), Vroman, Herzberg, Eybers, Reve, Eijkelboom, Leeflang, Van Deel en Tellegen. Verreweg het grootste deel van het bijna vijfhonderd pagina's tellende nummers wordt ingenomen door essays. Twee stukken houden direct verband met het jubileumkarakter van deze Tirade. Ad Fransen meldt het korte bestaan van het Utrechtse studentenblad Parasol in 1953. Van deze tegenhanger van Propia Cures verschenen maar twee afleveringen met een tamelijk polemische inhoud. Al uit de naam van het blad blijkt een weinig volgzame stellingname ten aanzien van het universitaire milieu; de leuze van de Utrechtse universiteit is ‘Sol iustitae illustra nos’ en op de omslag van Parasol staat onder de titel ‘petit abri portatif qu'on ouvre au-dessus de sa tête pour se garantir du soleil’. De Parasolmedewerkers Emmens, Smit, Goudsblom, Eijkelboom en Vinken richtten drie jaar later het huidige Tirade op. Hans van den Bergh steekt een pluim op de hoed van Geert van Oorschot in zijn bijdrage ‘Een afspraak met R.J. Peskens’. Voor wie het nog niet wist legt hij uit dat Peskens een
subtiel stilist is en geraffineerd met het vertelperspectief omspringt. Leuk en lezenswaard is verder Robert Ankers ‘Bij het maken van een gedicht’. Kopland maakte al eens een soortgelijk scenario ‘Over het maken van een gedicht’ dat gepubliceerd is in Al die mooie beloften in 1979. Ankers tekst is directer en uitgebreider en lijkt authentieker. Jaap Goedegebuure schrijft over religieuze tendensen in onze letteren (Reve, Kellendonk, Burnier en De Jong), Hanny Michaelis en Jan Fontijn wijden ieder een stuk aan Bij nader inzien van J.J. Voskuil en Aaldert Compagner brengt niet eerder gepubliceerd jeugdwerk van Jan Emmens boven tafel. 't Is een fraai tableau de la troupe geworden, waaraan tweeënvijftig Tirade-auteurs meewerkten. Daar kan je de winter wel mee doorkomen.
EVA COSSEE