Groeten uit Holland
vervolg van pagina 7
maal uit te melken. Zo rekt in Weg, Wegen achtereenvolgens een tram zich uit, ligt de toekomst languit, ligt het plein op de rug, leunt de boulevard tegen het water. Overdaad enzovoort.
Helemaal wanhopig is het gelukkig toch ook weer niet. Bij vlagen schrijft Doorman op eigen kracht en dan ontstaan er spitse beelden. Zo hoort hij in eerdergenoemd gedicht ‘De tuin’: ‘de buurman het grintpad harken / met ijzeren regelmaat’, waarin die ijzeren regelmaat zowel de handeling als het voorwerp waarmee karakteriseert. Ook aardig vond ik de ironie in zijn observatie van een plezierjacht met ‘de reddingsboten / even overbodig / als de kleine schuine mast.’
Waar het bij Brands een enkel gedicht is dat boven de rest uitstijgt, daar zijn het bij Doorman zulke losse passages. Hoe vaag het ook klinken moge, het schort hem vooralsnog aan concentratie en precisie om die goede invallen tot een hecht gedicht om te smeden.
Het gevolg van al die door anderen bemoederde en bevaderde gedichten in zijn debuut is dat de eenvoudigste, meest realistische, het beste, want het minst overgeërfd, zijn. Voorbeeld uit dit gewone idioom is het Toscaanse gedicht ‘San Gimignano’ en ook ‘De ouders’:
Op een dag zetten ze de tafel voor het raam
zodat ze gerieflijk voorbij zien gaan
in de gaten. Ook heerst hier
alleen de bovenverdieping is koud, is verlaten.
Voor beide debutanten geldt al met al het bezwaar van een aanzienlijke onoriginaliteit. Het ene gedicht is misschien smaakvoller of geslaagder dan het andere, maar vrijwel nooit hoorde ik een nieuw geluid. Ik wil daar geen krokodillentraan over laten, maar het viel me in deze gevallen wel bijzonder op: wat Brands en Doorman betreft ligt de toekomst voorlopig nog veilig verankerd in het verleden.
■