Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
De leevens byzonderheden van johan hendrik, baron van syberg & C door Jacob Campo Weyerman Uitgegeven en ingeleid André Hanou, Hanna Stouten e.a. Uitgever: Sub Rosa, Deventer, f 35, -
| |
Ontleden der gebrekenNieuwsgierigheid naar alchimistische praktijken naast journalistieke interesse zijn waarschijnlijk Weyermans motivaties geweest. Hij was een journalist die tussen 1720 en 1732 twaalf verschillende weekbladen volschreef waarvan de boeiendste titels luiden De vrolijke tuchtheer (waar A.J. Hanou, ook een van de inleiders hier, in 1978 een uitstekende editie van heeft verzorgd) Den echo des werelds en Den ontleder der gebreken. Als broodschrijver probeerde hij te profiteren van de actualiteit en moest bepaald ook moeite doen om zijn produkt aan de man te brengen door middel van advertenties, een reclamefolder (die in het boek staat afgedrukt) en zelfverkoop. Hoe populair dit werk over Syberg was is niet bekend, hoewel er heden ten dage nog elf exemplaren te vinden zijn in diverse bibliotheken. De inleiders vermelden gewetensvol deze vindplaatsen en maakten dankbaar gebruik van enkele handschriftelijke aantekeningen in een exemplaar zodat een bedrogen heer ontcijferd kon worden. Zoals gezegd, Weyerman was een veelschrijver en de geestelijke vader van diverse toneelstukken, romans, verhandelingen en pamfletten van aardse, satirische dan wel informatieve aard, waarbij zijn vlotte pen opvalt. Uit zijn biografie komt hij naar voren als een wispelturig man over wie veel verhalen de ronde deden, waarvan de sterkste wel zijn dat hij roverhoofdman Cartouche in Frankrijk zou hebben ontmoet en zelfs met de paus in theologisch dispuut zou zijn geraakt. Het weinige verifieerbare bekende blijkt kleurrijk genoeg: geboren op 9 augustus 1677 te Charleroi in een legerkamp, bracht hij zijn verdere jeugd door in Breda waar hij zijn klassieke opleiding vermeerderde met schildersonderricht. Op zijn reizen door de verschillende Westeuropese landen schijnt hij de kost te hebben verdiend met schilderen. Het vierdelig werk Levensbeschrijvingen der Nederlandsche konstschilders combineerde zijn capaciteiten en interessen, die overigens ook lagen op het gebied van drank en vrouwen. Van het laatste getuigen diverse namen van echtgenoten en kinderen. In Nederland woonde hij onder andere in Rotterdam, Breukelen, Amsterdam en de vrijplaats Vianen. Klachten over zijn smaadschriften leidden in 1739 bepaald niet tot een PC Hooftprijs maar een levenslange (!) veroordeling wegens belastering van het gezag en extorsie (afpersing). Volgens een biograaf bracht hij de rest van zijn leven door met het dresseren van muizen in de Gevangenpoort in Den Haag waar hij in 1747 overleed. De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet lijkt van toepassing na dit alles maar toch komt met name in dit geschrift Weyerman naar voren als een soort ‘investigative journalist’ die met redelijke argumenten Syberg te lijf gaat, ondanks het feit dat hij hem ook ‘een volslagen gek’ noemt die praat ‘alsof hy amfioen (= opium) had gekauwt’. Uitdagend vraagt Weyerman: ‘Kom, Baron, bewys ons de kracht van uw drinkbaar Goud door een proef op de som, dat is, door geen ander vocht te drinken, als het Drinkbaar Goud, en geen wezentlyker spys te nutten, als koper of tin, gedurende een week, en als dat gebeurt hang ik een Bredaas zegel aan uw Maagdenburgsche beloften.’ Waarop de baron slechts met vloeken kan antwoorden en de glazen nog eens laat vullen. Als Syberg een poging tot zilvermaken doet, beweert Weyerman dat hij een oplichter is die een smeltkroes met dubbele bodem gebruikt, dan wel van te voren een gesnipperd zilverstuk in de as heeft gelegd. | |
VrijmetselarijNaast interesse van broodschrijverij is het ook mogelijk dat Wyerman vanuit vrijmetselaarsstandpunt hevig geïnteresseerd was in mystieke of pseudogeheimzinnige groepen en zaken, ter ontmaskering. Wat het werk namelijk ook zo interessant maakt, zijn, naast de gebeurtenissen met bedrieger en bedrogenen, de beschrijvingen over alchimie en Rozenkruisers. Het is voor de in de achttiende eeuw ongeoefende lezer niet direct lichte leeskost en de inleiders hebben alle moeite gedaan om in hun voetnoten zo duidelijk mogelijk te zijn, hoe moeilijk het ook is dit, ook hier, op enigerlei wijze samen te vatten. Tot voor kort is de studie omtrent de Rozenkruisers over het algemeen als minderwaardig voor serieuze wetenschapsbeoefening beschouwd. Gelukkig hebben studies als die van Frances A. Yates The Rosicrusians Enlightenment (1971) daar enigszins verandering in ge- | |
[pagina 13]
| |
bracht. Dat wil nog niet zeggen dat het beeld erg duidelijk is: het is niet zeker of er een georganiseerde broederschap van Rozenkruisers heeft bestaan en de levensbeschrijving van een zekere Christiaan Rosencreutz moet hoogstwaarschijnlijk naar het rijk der fabelen worden verwezen. Weyerman geeft de indalen A.C. maar het is niet uit te maken of hij zich baseert op de R.C. genoemd in de basisgeschriften van de zeventiende eeuwse Rozenkruisers. In 1614 waren namelijk twee geschriften verschenen, de Fama en de Confessio, reeds het volgend jaar in het Nederlands vertaald, waarin verhaald wordt van de reizen van de stichter der beweging naar het heilig land en de Arabische wereld, waar hij onder de indruk komt van de onderlinge samenwerking der verschillende wetenschapsbeoefenaars. De eenheid van wetenschap en religie die uit de geschriften spreekt, moet veel lezers hebben aangesproken, waarbij te denken valt aan wetenschappers en alchimisten, astronomen en -logen, doktoren en kwakzalvers, vaak gestimuleerd door adellijke interesse. Geheimhouding voor minstens honderd jaar en het dragen van onopvallende kleding droegen bij tot de mystiek, hoewel dit ook een praktische zaak lijkt in een tijd waarin het vuur gemakkelijk aan de schenen van experimentalisten en onafhankelijke denkers werd gelegd. Misschien moet de beweging gekoppeld worden aan de machtsstrijd tussen protestanten en katholieken of misschien waren de geschriften slechts een uitdagende oproep tot bundeling der krachten of tot het vormen van een beweging. De Nederlandse pluralistische maatschappij leek daarvoor een der meest geschikte plaatsen te zijn.
Titelpagina van de oorspronkelijke uitgave
Werd het gratis verstrekken van geneesmiddelen aanbevolen, het goudmaken werd over het algemeen afgekeurd, hoewel ‘vervloekte goudmakers’ als Syberg zich Rozenkruiser noemden, dankbaar profiterend van de geheimzinnigheid, reden voor Weyerman om hem een kwakzalver en bedrieger te noemen. ‘Waarlyk die schelmse Syberg was een wederga van den Kamelion, die allerhande koleuren aanvaart, uytgezondert het wit; en Syberg aanvaarde allerhande middelen om geld te bekomen, de eerlyke middelen uitgezondert.’ Het is jammer dat de inleiders geen gewag maken van een geruchtmakend proces, in 1627 in Haarlem gevoerd tegen de schilder Johannes Torrentius, die beschuldigd werd van duivelse praktijen, het maken van ‘ontuchtige en verdoemelyke schilderijen’ en leiderschap van de Rozenkruisers, wat onder andere zou blijken uit bepaalde symbolen uit zijn schilderijen. Weyerman schrijft over deze ‘zwavelpriem des Satans’ ‘Dat hy heymelyk Sluypvergaderingen had opgerecht, om de Vrygeestery voort te planten.’ Op uitdrukkelijk verzoek van Karel I van Engeland en via bemiddeling van Frederik Hendrik werd de schilder uit de gevangenis naar Engeland gevoerd. Naar men zegt verzwakt door de folteringen, kwam hij nauwelijks meer tot het maken van schilderijen, die, naar sommigen menen, met een camera obscura tot stand kwamen. Hierover bericht ons ook Constantijn Huygens, die naast Torrentius ook Cornelis Drebbel ontmoette in Engeland, waar deze al tijden experimenteerde met het perpetuum mobile en de alchimie. Hoewel Huygens de alchimist in een van zijn Zedeprinten portretteert als een zinloos zoeker naar goud, leek de begrenzing serieuze chemie-alchimie poreus te zijn. Velen geloofden tot in het begin van de achttiende eeuw dat het maken van goud en wonderbaarlijke geneesmiddelen mogelijk was. Van de schilder Anthoni van Dijk werd gezegd dat hij duizenden guldens stak in een alchimistisch laboratorium, waar het bij goudzóeken bleef (Weyerman zegt dat hij zich verarmde en verwaarloosde ‘in het navorschen van dien ingebeelde steen der Wijzen!’), Goltzius werd door een goudmaker bedrogen en veel meer schilders dan er in de inleiding van deze uitgave worden vermeld, maakten afbeeldingen van alchimisten: Jan Steen, Gerard Dou, Hendrick Sorg, Cornelis Bega en anderen. | |
ToverbalSluit Weyerman aan bij een lange traditie van alchimiebeschimpers, de Westeuropese alchimie zelf moet getraceerd worden naar het Grieks-Romeinse Egypte waar in de hoofdstad Alexandrië de Griekse cultuur samenkwam met joodse, oosterse en christelijke elementen. Praktische metaalbewerkersideeën en primitieve chemie vermengden zich met filosofie en oosterse mystiek en werden karakteristiek voor de alchimie. Een centraal thema werd de zogenaamde transmutatie: het omzetten van onedele metalen in zilver en goud, maar ook de ontwikkeling van de menselijke ziel naar volmaaktheid. Maar, de alchimist moest in het bezit zijn van de steen der wijzen, het hoogste doel en middel om te transmuteren, zowel als het universele geneesmiddel en het levenselixer. Geen wonder dat deze steen zeer geheimzinnig van de een op de ander werd doorgegeven (zoals ook Syberg ‘in vertrouwen’ meedeelt). De steen kon ook gemaakt worden en dat hele proces van bewerken, vermengen, distilleren enzovoort werd ‘het grote werk’ genoemd, waarbij verschillende kleuren de diverse stadia kenmerkten, totdat als een soort toverbal de uiteindelijke rode kleur verscheen: de steen. Weyerman gebruikt als synoniem voor alchimistische filosofie ook wel ‘hermetisme’, een term die teruggaat op Hermes Trismegistos, zogenaamd een priesterfilosoof uit Egypte, tijdgenoot van Mozes, inspirator voor Plato en heidens profeet voor de christenen. In werkelijkheid ging het om Egyptisch getinte teksten van Griekse auteurs uit de tweede en derde eeuw waarin gepleit werd voor de terugkeer van de mens naar de goddelijke oorsprong. De Florentijn Ficino vertaalde in de vijftiende eeuw deze teksten en legde | |
[pagina 14]
| |
daarmee de grondslag voor een hernieuwde belangstelling voor magie. Samen met de interesse voor de Kabbala (joods mystieke leer) beïnvloedde dit hermetismekabbalisme allerlei slag van mensen, waaronder met name Paracelsus, die in de zestiende eeuw de alchimie in de richting van de medicijnenbereiding voerde. Langzamerhand ontwikkelde de chemie zich als zelfstandige wetenschap, hoewel het bijgeloof nog welig tierde, waarvan een man als Syberg, deze ‘tweede Paracelsus met de stomp (= zijn kunsthand)’ dankbaar profiteerde. Weyerman probeert deze vermeende wonderdoenende geneeskracht aan de kaak te stellen. Hij had, naar eigen zeggen, een blauwe maandag medicijnen gestudeerd, misschien zelfs in Leiden bij Boerhaave (wat in deze editie overigens niet vermeld wordt) en had mogelijk enig recht van spreken. Hij noemt de diverse geneesmiddelen zoals Drinkbaar Goud, Bruin Medicament en Wit hulpmiddel waarbij zich vergelijkingen met hedendaagse kankerdiëeten en pleegzusterbloedwijnen opdringen. ‘Hoor, Baron, ik ben voor de redelyke en niet voor de winderige Geneeskunde, en alle die hoogdravende konstwoorden van Kombustie, Kalcinatie, Dissolutie, Putrefaktie (...) In 't kort, uw konst, in 't geheel genomen, is een roekelooze en gevaarlyke onderneeming (...)’ zegt Weyerman en hoewel de praktische geneeskunde tot in de 18de eeuw meer lijkt op hedendaags loodgieterswerk, dat wil zeggen afzagen en afbinden, was er theoretisch duidelijk meer aan de hand. Dit blijkt ook uit de in dit werk gevoerde gesprekken, waarbij het vaak fel toegaat als de religie daar nog bij ter sprake komt. Regelmatig wordt het verhaal onderbroken door subverhalen, rijmpjes, zogenaamde authentieke stukken enzovoort, geen ongebruikelijk beeld in de 18de eeuw. De inleiders hebben zich veel moeite getroost om ook het verhaal als zodanig te karakteriseren en hebben getracht ‘de ordening van de verhaten over schelmen, misdadigers en oplichters te verfijnen door tegen de achtergrond van de picareske roman en de criminele biografie een derde genre af te grenzen: oplichtersverhalen’. Het probleem is dat we er alweer een genre bij krijgen, gebaseerd op een uitgangstekst waar andere verhalen, romans of hoe men deze teksten ook wil noemen, als in een keurslijf worden ingeregen, waarbij de maten niet altijd in overeenstemming met het figuur zijn. Als kenmerken worden hier genoemd: een als non-fictie gepresenteerd verhaal, vaak luchtig van toon, waarbij de auteur waarschuwt voor de oplichter en zijn begeerte naar status, geld en vrouwen. Een bibliografie van vijfenzeventig boektitels wordt bijgeleverd en bevat smaakmakende titels als De Franeker Los-kop of holbollige student, De Amsterdamsche lichtmis (onlangs in reprint verschenen), De bedrieger bedrogen of gevangen smous, De dwaalende mof, en De schijn-deugd op het tweede schavot. Deze uitgave is een produkt van groepswerk, wat uit de verschillen in schrijfstijl en sommige herhalingen duidelijk wordt. Desondanks, ook een lappendeken heeft zijn eigen stijl en kan voldoende warmte geven. Deze editie geeft in ieder geval een fascinerend beeld van allerlei aspecten van een achttiende eeuw vol grensoverschrijdingen: die tussen literatuur en geschiedenis, wetenschap en bijgeloof, verleden en heden. De uitgever en de Stichting Jacob Campo Weyerman als subsidiegever kunnen gecomplimenteerd worden. ■ |
|