[Wie buiten het kamp zat... - vervolg]
in dit verband het lot van de romoesha's in herinnering. De door de Japanners geronselde Indonesische dwangarbeiders. ‘Als ze gewond waren werden ze afgeschoten.’ Hij schat dat van de romoesha's tachtig procent tijdens hun tewerkstelling is omgekomen. ‘En wat Ballard schrijft over Shanghai, het kan zo gebeurd zijn. Ik ben er niet geweest, maar wat ik er over gehoord en gelezen heb, was het daar gruwelijk.’
Vervoort: ‘Kousbroek zegt dat hij wacht op de roman over de Pacific-oorlog. Maar een roman die een algemeen beeld geeft bestaat natuurlijk niet. Je moet het altijd toespitsen op bepaalde personages, en daar kan je altijd van zeggen, ja hoor eens, dat kan gebeurd zijn, maar het is wel heel uitzonderlijk wat hij heeft meegemaakt. De ellende is dat ajs je een roman schrijft, je behoefte hebt aan een verhaal met pieken, met dramatische momenten erin. En dan gebruik je gebeurtenissen die ergens anders hebben plaats gehad, of iets wat jezelf is overkomen verhevig je. Dat is uiteraard volstrekt in tegenspraak met de suggestie die Ballard wekt, dat dit een historische weergave van de werkelijkheid is.’
Neumann: ‘Wat er in China gebeurd is was anders zo lekker niet. Ze hadden daar toch ook van die proefkampen waar ze met zenuwgas experimenteerden op krijgsgevangenen? Zo'n Ballard is misschien allerlei psychische problemen kwijtgeraakt die hij niet zou zijn kwijtgeraakt als hij had geschreven zoals Kousbroek dat wil. Kousbroek moet zich daar niet zo druk over maken.’
Vervoort: ‘Kousbroek zou het 't liefst teruggebracht willen zien tot een dorre statistiek. Hoe mensen zich gevoeld hebben, en dat ze dat weergeven op een manier waarop ze inderdaad misschien wel overdrijven, dat kan hij niet billijken. Voor hetzelfde geld zou je dat kunnen zeggen over wat hij schrijft over zijn internaat. Hij doet het voorkomen alsof zijn kostschool erger was dan het Jappenkamp. Ik heb ooit iemand aan de telefoon gehad, die daar ook gezeten had. Die zei: “Wat Kousbroek over dat internaat zegt dat slaat nergens op. Prima school, aardige mensen, een beetje streng, maar je leerde een hoop.” Kousbroek heeft over het algemeen wel gelijk met zijn kritieken, en je zal dit soort kritiek ook nooit vinden in een blad als Moesson bijvoorbeeld (tijdschrift van en voor oud-Indiëgasten). Maar hij brengt het op een manier die getuigt van een volslagen gebrek aan begrip voor de achtergronden van waaruit mensen dingen doen. Hij vindt het bijvoorbeeld ook belachelijk dat mensen protesteren tegen het bezoek van Hirohito aan Nederland. Al is die man op zich niet fout geweest, hij was ontegenzeggelijk het symbool van Japan in die tijd. Als mensen daar drie jaar voor hebben moeten buigen, dan is het toch buitengewoon vervelend als zo'n man vorstelijk wordt binnengehaald. Dat begrijpt Kousbroek niet. Het doe mij denken aan dat andere syndroom, het je identificeren met je beul.’
■
Keizerrijk van de Zon, J.G. Ballard, vertaald door Hans Bouman en Lucas Ligtenberg, De Arbeiderspers, f 32,50. De Sumatra-Spoorweg, H. Neumann en E. van Witsen, Studio Pieter Mulier-Middelie, 1985