Minderhedenonderzoek
Vervolg van pagina 6
of ‘multi-cultureel’, maar of je er beter inzicht door kunt krijgen in het reilen en zeilen van de Nederlandse samenleving van vandaag staat nog te bezien. In ieder geval kan ik me wél vinden bij de consequenties die volgens Van Doorn uit zijn positie voortvloeien voor het beleid. Hij vindt dat de aanduiding ‘etnische minderheid’ ongelukkig is. We zouden moeten spreken van ‘etnische groepen’ omdat daarmee vermeden wordt dat bij voorbaat een positie van achterstand wordt gesuggereerd. Etniciteit impliceert diepgaande verschillen en dat betekent dat een uniform ‘minderhedenbeleid’ onmogelijk en onwenselijk is. ‘Iedere etnische groep vraagt om een eigen benadering en, omgekeerd, om een eigen presentatie en representatie’, aldus van Doorn.
‘Het miskende pluralisme’ zal in een deel van het ‘minderhedencircuit’ vermoedelijk hard aankomen. Datzelfde geldt voor de bijdrage van professor Köbben die de zo gemakkelijk in de mond liggende begrippen als vooroordeel en discriminatie van enkele relativerende kanttekeningen voorziet. Deze hoofdstukken steken met kop en schouders uit boven de bijdragen van de twee buitenlandse congresgangers, de Engelsman John Rex en de Amerikaan G.C. Cain. Het is althans te hopen dat ze hard zullen aankomen, want als er op het terrein van het minderhedenonderzoek in Nederland ergens dringend behoefte aan is, dan is het wel méér pluralisme.
■