Tijdschrift
Maatstaf is op een drafje bezig zijn achterstand in te halen. Vrijwel tegelijkertijd verschenen de nummers van maart en april. Op het omslag van Maatstaf 1985/3 is het kerkje van Zoutelande te herkennen, niet geschilderd door Mondriaan of Jan Toorop, maar door Ferdinand Hart Nibbrig, een relatief onbekend geblevene van het groepje kunstenaars dat aan het begin van deze eeuw op Walcheren werkte. Tot verbazing van G.M. Meijsing in zijn tekst bij de portfolio beoefende Hart Nibbrig een aantal verschillende schildertechnieken. Echt vreemd is dat toch niet, je hoeft maar de oeuvrecatalogus van bijvoorbeeld een van de bovengenoemde schilders door te bladeren of je ziet daar ook stippeltechniek naast meer rechttoe, rechtaan olieverfwerk. Maar bij Hart Nibbrig lijkt echter niet zo duidelijk sprake van een keuze of een bepaalde ontwikkeling. In de tijd dat Mondriaans Kerk te Domburg al behoorlijk abstract wordt, stippelt Hart Nibbrig er nog lustig op los. Verder wordt dit nummer gedomineerd door twee lange verhalen. Het eerste ‘Oorzaak van ergernis’ is een parodie op het literaire wereldje van Henk Romijn Meijer. Deze titel zou evengoed kunnen staan boven de kameleontische bijdrage van Ton Anbeek. Het is wel spannend om van iemand die zo duidelijk de bakens voor de Nederlandse literatuur heeft uitgezet eens een fictief werkje te lezen. Het noodzakelijke straatrumoer komt in dit verhaal van de benedenburen. De ik-figuur begint een vlot geschreven biografie van de volksdichter Adama van Scheltema, die de stilte prefereerde boven het lawaai van het stadse gepeupel waarvoor hij schreef. Totdat de ik zelf in zijn arbeid wordt gestoord door vooral de muzikale voorkeur van zijn benedenbuurman en door diens weinig verheffende conversatie, die versterkt door de ommuurde binnenplaats door de biograaf woordelijk te volgen is. Twee, zoniet drie levensbeschrijvingen ineen geeft dit alleszins vermakelijke verhaal
met een wat makkelijk en weinig sterk slot. Martien Kappers zuivert Jean Rhys in nummer drie van de unfaire aantijgingen die Rudolf Bakker in Maatstaf 1984/3 maakte op basis van een al te simplistische verwarring van feit en fictie. In nummer vier schrijft Kappers over Rhys' redactionele vaardigheden ten aanzien van de Engelse versie van de roman Sous les Verrous die haar echtgenoot onder het pseudoniem Edouard de Nève schreef. Een tiende van het totale manuscript werd door haar geschrapt en tegelijkertijd verdween de rivale van Stania (lees: Jean Rhys) uit de moeizame, zeer sterk op de werkelijkheid geënte liefdesaffaire waarover dit verhaal gaat. De illustraties bij dit leuke artikel zijn, waarschijnlijk door het huidige moordende produktietempo van Maatstaf allemaal in nummer drie terechtgekomen.
EVA COSSEE