Tijdschrift
Met een verwijzing naar Hedonia van Kees van Kooten vragen de samenstellers van Grafiet 1985/5 zich af of de huidige belangstelling voor decadentie wordt gevoed door het doemdenken, het ik-tijdperk en dergelijke modieuze begrippen. Decadentie is van oorsprong een term voor een bepaalde stroming in de kunst uit de negentiende eeuw. Vertegenwoordigers van het decadentisme, dandyisme of estheticisme op verschillende terreinen van kunst uit de vorige eeuw worden in dit nummer belicht. De eventuele parallel met de twintigste eeuw mag de lezer zelf trekken. Je zou decadentie kunnen omschrijven als het zoeken naar een nieuwe vorm en stijl, een zoektocht die zelf weer verheven is tot een cultus. Deze alternatieve levenswijze choqueert en wordt als pervers beschouwd.
Het meeste materiaal dat in de artikelen in Grafiet wordt aangedragen, is niet nieuw. Maarten van Buuren gaf in Forum der Letteren (juni 1982) al een aanzet tot de definitie van de ‘fin-de-siècle’-literatuur door gebruik te maken van de termen estheticisme en decadentie; Jaap Goedegebuure reageerde daarop, ook in Forum der Letteren (september 1983), met zijn stuk over decadentisme als literair-historisch concept. In Grafiet gaan Van Buuren en Goedegebuure weer op dezelfde problemen in, maar op een minder wetenschappelijke toon. Deze stukken zijn vlotter geschreven en geven een goed inzicht en overzicht vooral door het veelvuldig gebruik van voorbeelden. Van Buuren noemt natuurlijk Baudelaire, Gautier en Huysmans; Goedegebuure behandelt onder meer De Haan, Couperus en Van Deyssel. Aan Couperus als dandy wijdt Els Viersma een apart artikel. Dat hij ‘een poseur met overheersend vrouwelijke trekken’ is, is bekend. Androgynie is een wezenlijk onderdeel van de decadentie, betoogt en bewijst zij. De tegenhanger van de dandy is de femme fatale, ‘zoekend naar wie te verslinden’, daarover schrijft Paula Koelemij. Ze karakteriseert ‘la belle dame sans merci’ als ‘beeldschoon en monsterlijk, sensueel en steriel, contemplatief en manipulatief, jeugdig en oeroud, lieflijk en dodelijk vernietigend, spiritueel en lichamelijk, androgyn, hermafroditisch, sapphisch, onafhankelijk en pervers’. Wat je je bij zo'n vat vol tegenstrijdigheden moet voorstellen, blijkt uit de schilderijen van de Prerafaëlieten en de illustraties van Aubrey Beardsley bij Oscar Wildes toneelstuk Salomé, waarover een ander stuk gaat. Omdat het begrip decadentie in zorgvuldige bijdragen vanuit verschillende disciplines wordt benaderd, is dit nummer van Grafiet een uitstekende studiebundel geworden, maar dan
wel vooral als introductie voor degenen die nog geheel tabula rasa waren op dit gebied.
EVA COSSEE