Zo'n vreemde drang van binnen Door Willem Otterspeer Uitgever: Agathon, 139 p., f 24,50
Jacques Kruithof
Zo'n vreemde drang van binnen is een roman in twaalf episoden, waarmee Willem Otterspeer als schrijver debuteert. De flaptekst typeert hem als ‘hooggewaardeerd criticus, historicus en essayist’, maar ik moet bekennen dat ik hem in geen van deze hoedanigheden echt ken. Dat heeft een onbevangenheid tot voordeel, die bij zo'n debuut past.
De hoofdfiguur heet, met een wel erg sprekende naam, Sebastiaan Verkorven, en het is natuurlijk ‘een jongetje met meisjespolsen en een muizehart’, een ‘moedersjong’, een ‘scharminkel’ met een ‘vleermuisvoorkomen’. Hij ontwikkelt zich van onhandig jongetje uit een dorp aan de Hollandse IJssel tot onhandig filosoof aan de Leidse universiteit, maar in zijn hele leven blijft hij constant de dupe en de risee: meestal van vrouwen, maar ook van corpsballen, kinderen uit een achterbuurt, hoeren en vooral zijn eigen aandriften. Telkens manoeuvreert hij zich in situaties waarin hij wel de klos moet worden: ‘Ik roep de ellende op, ik geniet van mijn povere figuur, ik maak de wereld lelijk.’
In zijn jonge jaren is hij het slachtoffer van overmoed, onbenul of kwaadaardigheid; later zoekt hij de nederlagen en vernederingen heel of half bewust op. Een bleke intellectueel met een conditie van niets die zich aan een stieregevecht waagt, of een trektocht door Griekenland begint, vraagt om ongelukken, en dat is precies wat Sebastiaan zoekt.
De proloog van Zo'n vreemde drang van binnen legt een verband tussen deze brekebeen en zijn naamheilige. De Romeinse christen-officier Sebastianus, na een onnauwkeurig uitgevoerde executie gered en verpleegd door de weduwe van een martelaar, Irene, had, eenmaal hersteld, de euvele moed keizer Diocletianus op de vingers te tikken, terwijl hij kon weten wat er gebeuren zou: hij werd alsnog doodgeranseld.
Met deze verbinding is een programma voor het hele boek gegeven: Sebastiaan zal zich vereenzelvigen met dit ‘melodramatische genie’, en de vrouwen in zijn leven zullen keer op keer op Irene lijken, die ‘heilig verklaarde sadiste’. Het aforisme ‘kunst is lijden en de reden erbij zoeken’ vat de kijk van de hoofdfiguur op zichzelf aardig samen.
Bij het lezen van Zo'n vreemde drang van binnen gaat het er meer en meer op lijken dat Otterspeer met zijn personage het wereldrecord antiheldendom in de wacht heeft willen slepen. De pechvogel blijft niets bespaard van wat de moderne roman op dit punt aan repertoire bezit: een pak slaag, impotentie, afzetterij, een dominante moeder, letterlijk in de stront belanden, en uiteraard laat tegen het slot zijn vrouw hem in de steek. Het is, om met de oude Aletrino te spreken, ‘een concentratie van ellende’, die Otterspeer met het nodige vakmanschap in elkaar gezet heeft.
De proloog meldt ook dat deze roman gelezen kan worden ‘als een illustratie van het vergeten meesterwerk van Theodor Reik, Masochism in Modern Man’. Reik
Vervolg op pag. 16