Conversations with American writers door Charles Ruas Uitgever: Alfred A. Knopf, 228 p., f 59,85
Ed Schilders
Het interview is verraderlijk. Van vorm en van inhoud. Zelfs als je het eindprodukt niet een interview maar een gesprek noemt, zoals Charles Ruas dat doet. Een interview is, meestal, journalistiek theater, het ‘nieuws’ tegen een huiskamerdecor. ‘Haar bibliotheek beslaat de bovenverdieping,’ schrijft Ruas over Susan Sontag, zoals hij alle decors beschrijft waarin hij zijn gesprekspartners ontmoette. ‘Het bureau is volledig bedekt met stapels boeken, manuscripten en publikaties die haar typemachine dreigen te begraven...’ Lezer, we zijn aanwezig, en nu we er toch zijn, kunt u maar net zo goed achter zo'n stapel boeken gaan zitten en meeluisteren.
Verraderlijk is het interview ook al omdat je als derde aanwezige vooraf weet dat je heel wat dingen te lezen zult krijgen die goed beschouwd van minder belang zijn. Tegelijk weet je dat je toch door zult gaan met afluisteren omdat je ook maar een mens bent en dus behalve leergierig ook nieuwsgierig bent. Het laatste van nature, en dat geeft de doorslag.
Veel van wat de lezer hoort, lijkt alleen maar geschikt voor herhaling. E.L. Doctorow staat al vroeg op en rond het ontbijt schrijft hij duizend woorden. Gore Vidal, onder zijn misdaadpseudoniem Edgar Box, schreef er tienduizend per dag, zeven dagen lang, en op de achtste dag reviseerde hij. Dat ik zulke informatie niet erg belangrijk noem, wil niet zeggen dat ik het ook slechte gespreksstof vind of overbodige details. Het is de natuur van het interview. Het zinnetje over Susan Sontags bibliotheek heb ik geciteerd omdat ik ooit zelf eens zo'n zinnetje heb geschreven als onderdeel van een inleiding op een interview. Het is, dat zinnetje van mij, onontbeerlijk voor dat interview, maar echt belangrijk is de inhoud niet.
Gore Vidal
Voortdurend maakt een van de praters in een interview zich zorgen over de grenzen rond de conversatie. Altijd luistert er iemand mee, en die moet het, als het even kan, óók leuk of boeiend, misschien zelfs onthullend vinden. Dat is de ondergrens. Eudora Welty is de eerste met wie Ruas zich, althans in zijn boek, onderhoudt, en zij is de enige die op voorhand geweigerd heeft zich aan die ondergrens te conformeren. Ruas schrijft over ‘de beperkingen die Eudora Welty stilzwijgend aanbracht omdat zij niet wenste te praten over haar privé-leven of dat van haar vrienden, en door haar bescheidenheid over haar werk.’ Ruas betreurt die begrenzing en vergeet daardoor dat het ook interessant zou kunnen zijn om nu juist eens door te vragen over die weigering en die bescheidenheid. In plaats daarvan is dit het kortste gesprek van de bundel geworden en het minst onderhoudende. Maar niet het slechtste. Echt slechte kantjes zitten er wat mij betreft alleen aan het gesprek met Tennessee Williams, daar waar het omslaat in roddel onder het mom van autobiografie. Het scoort hoog op de schaal van het onderhoudende, een sector waarin ik Williams niet wil citeren, maar bijvoorbeeld wel Marguerite Young als ze vertelt over de gelegenheid waarbij ze in het bed gaat slapen waarin eens Edna St. Vincent Millay (ik zou zeggen) zich ter ruste legde. ‘The most marvelous thing that could happen to any young person,’ vindt Young dat, en ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik hier, om andere redenen dan Young, neem ik aan, niet instemmend geknikt heb.
Susan Sontag
E.L. Doctorow