De hekel over een groteske parodie
De opstanding van het Sociologisch Instituut
Het graf van pareto en andere verkenningen door Jaap Boerdam Uitgever: Nijgh & Van Ditmar, 92 p., f 22,50
Lodewijk Brunt
Er is heel wat geschreven over de verziekende invloed van de nieuwe vrijgestelden op het wetenschappelijke klimaat van de Nederlandse universiteiten. Jonge doctorandussen, omhooggestuwd op de golven van de studentenaanwas in de jaren zestig, die tegen een riant salaris jaar in jaar uit konden lanterfanten, die nooit iets publiceerden en die desondanks medewerkers in vaste dienst werden; zo ging het ongeveer. Dit kwaad zou vooral in de faculteiten der sociale wetenschappen hebben gewoed. De sfeer van lamlendigheid en leegloperij die daar heerste is dikwijls aan de orde gesteld. Maar meestal door buitenstaanders, zoals kritische journalisten die - zich gesteund weten door het gesundenes Volksempfinden - boze reportages schreven over de verkwisting van talenten en belastingcenten.
De Britse auteur Malcolm Bradbury is een van de weinigen geweest die de situatie van binnenuit heeft trachten op te tekenen. In zijn roman The History Man gebruikt hij zo'n nieuwe vrijgestelde als hoofdpersoon: Howard Kirk. We kunnen hem volgen van pas afgestudeerd, idealistisch heethoofd tot geslaagd academisch ondernemer. Zijn wetenschappelijke status dient om vrouwen te versieren en studenten af te blaffen. Veel meer heeft zijn vak niet te bieden. Hij heeft sociologie gestudeerd, een discipline die hij treffend omschrijft als ‘een beetje Marx, een beetje Freud en een beetje sociale geschiedenis’.
Het lijkt er een beetje op dat er sinds kort een Nederlandse versie van Howard Kirk is geschapen: de hoofdpersoon in de stukjes die Jaap Boerdam gebundeld heeft in zijn boekje Het graf van Pareto. Enig serieus wetenschappelijk werk is deze figuur volkomen vreemd. Als hij colleges moet voorbereiden doet hij dat in de zon, onder het genot van witte wijn. ‘Om mij heen op het kleine balkonnetje en op de brede leuningen van mijn stoel liggen de talloze sociaal-wetenschappelijke boeken, die ik vanochtend zorgvuldig van de boekenplank heb geplukt en hierheen gedragen. Met een leeg notitieblok en een even maagdelijke agenda. Maar er is nog niets gelezen of geschreven, er is nog niets gepland.’ Uit mijmeringen die volgen, blijkt dat het in de studententijd van de ik-figuur al niet anders toeging. En na een liter wijn is het welletjes. ‘Op de bodem van het wijnglas danst in visseoogperspectief de titel van het boek waarover mijn eerste sprankelende hoorcollge van het nieuwe studiejaar moet handelen: “De nadagen van de verzorgingsstaat”. Op het balkonnetje zwerft ook de map met zorgvuldig uitgeknipte Volkskrantartikelen die ik bij de voorbereiding daarvan heel goed kan gebruiken. Maar het zit er niet meer in (...). Morgen vertel ik ze maar wat.’ In een ander stuk is de jonge doctorandus bezig met een onderzoek naar de achtergronden van het dagelijks werk en onderwerpt daartoe een Veluwse boer aan een vraaggesprek. De jeugdige geleerde blijkt zó wereldvreemd te zijn, dat de ondervraagde hem na verloop van enige tijd de deur uitsmijt.