[Een begrotelijke liefhebberij - vervolg]
Chasles (1798-1873) meer dan een halve bladzijde en zijn tijdgenoot Philothée O'Neddy (= Théophile Auguste Marie Dondey, 1811-1875) bijna een hele pagina. Ik schrijf de wonderlijke namen van deze heren op vanwege hun ergerlijke onvindbaarheid. De gehele Franse negentiende-eeuwse literatuur is gevuld met melodieuze namen van dames en heren die zich ongans schreven maar anno 1985 nauwelijks meer in geschrift of lexicon voortleven. Reeds jaren heb ik de indruk dat vooral de Franse Maagd in de vorige eeuw gevuld is geweest met een onvoorstelbaar omvangrijke horde interessante maar heden onvindbare maîtres. In deze lacune voorziet de nieuwe Dictionnaire op zeer aangename en bijna-afdoende wijze. De lectuur van, bijvoorbeeld, het dagboek van de gebroeders De Goncourt wordt er een stuk begrijpelijker op. Wat het verklarende register van de vijfentwintigdelige Monagaskische editie (1956-1958) liet liggen als onoplosbaar, wordt voor een zeer groot gedeelte opgelost door de Dictionnaire waaraan tweehonderd vijftig geleerden vele jaren werkten. Het voorwoord opent een weinig verontschuldigend met: ‘Waarom nu weer een nieuw lexicon?’ Het antwoord geven de drie forse delen zélf: prachtig geïllustreerd, voor zover ik steekproeven heb kunnen nemen nagenoeg foutloos en vooral uitputtend. Ook het terrein van ‘brede lemma's’ (Goethe en France, ‘Mystification littéraire’, ‘le Parnasse’ en dergelijke) wordt ruim afdoende behandeld.
Uiteraard zijn er betere, en misschien op sommige terreinen vollediger, naslagwerken voorhanden. Elk beschaafd land kent wel een nationaal biografisch woordenboek in, minstens, dertig delen. Deze werken hebben ondertussen het nadeel dat ze verschijningstermijnen hebben van minstens een halve eeuw, volstrekt onhanteerbaar zijn en niet specialistisch (-literair!) genoeg.
Tot slot een kleine vertreding naar andere buitenlanden: Engeland en de Verenigde Staten kennen een rijke literaire naslagwerkentraditie. In het handzame genre blijft het wat betreft Spanje behelpen: de Diccionario de Literatura Espanola (Madrid 1964, 1040 bladzijden vol fouten, onbegrijpelijkheden en weglatingen; nieuwere pogingen zijn niet veel beter) moet men omzichtig hanteren en als ik over de Italiaanse letterkunde kom te spreken...! Reeds twee jaar zoekt een stal van eminente geleerden naar enig levensfeitje over de schrijver Duca di Ventignano. Een hoofdstedelijke hoogleraar heeft zeer zijn best voor mij gedaan maar veel weet ik nog steeds niet over deze hertog die mij zo langzamerhand obsedeert. De Italiaanse letterkunde is zwak gelexicografeerd, zo is mij gebleken.
Bij raadpleging van het meest betrouwbaar uitziend naslagwerk dient men steeds op zijn hoede te blijven. Een voorbeeld: de pas verschenen dictionnaire op leven en werken van een Frans monument Victor Hugo, un génie sans frontières (...) kent toch zijn grenzen. Hugo's dochter Adèle is immers niet in Saint-Mandé overleden (zoals men zou kunnen concluderen op pagina 117 van dit boek) maar te Suresnes. Samenvattend zou ik willen schrijven dat mevrouw Moerman nog minder dan een niemandalletje samenstelde, dat ieder nieuw deel van ‘de Kosch’ door mij wordt omhelsd en dat de Dictionnaire des littèratures de langue française 2637 bladzijden degelijkheid verstrekt aan een lezer die van het naslaan een begrotelijke en kostbare liefhebberij heeft gemaakt.
■