En verder:
Het is uiterst opmerkelijk dat Karel Jonckheere een boekje met herinneringen schrijft aan de Vlaamse schilder James Ensor maar niet van schilderijen houdt. In Herinneringen aan Ensor schrijft hij ‘Slechts zelden word ik ontroerd door beeld, tekening en doek’ en ‘Ik kan slechts getuigen dat ik allergisch reageer op die eeuwige rechthoek.’ Maar, vervolgt Jonckheere, ‘ik houd van schilders’. Wat hem boeit zijn ‘hun ogen, hun romp- en benenhouding, hun handen intrigeren me geweldig.’ Het boekje Herinneringen aan Ensor is uitgegeven door Kunst & Kapitaal te Antwerpen, wat mogelijk verklaart dat Jonckheere's tekst er nogal deftig met krulletters bijstaat. Bijzonder is het boekje vanwege de foto's, gemaakt en afkomstig uit het archief van de fotograaf Maurice Anthony die in 1963 overleed, een neef was van de schilder Permeke en bevriend met Ensor. Anthony fotografeerde Ensor meerdere malen, op straat, in zijn atelier, met vrienden. Uniek is een foto van Ensor met zijn ‘modellen’ tijdens een maskeradewedstrijd, waarop men inderdaad de personages herkent van zijn schilderijen.
Iedere psychoanalyticus die onder Freud het vak geleerd heeft schijnt zich later van hem te hebben afgekeerd. Zo ook Otto Rank, die in 1926 met hem brak na twintig jaar met hem samengewerkt te hebben. Rank legde de accenten anders: hij had meer belangstelling voor het afwijkende dan voor het normale, voor de oorzaken van neuroses zocht hij eerder bij de cultuur dan bij het individu. Otto Rank is het onderwerp van de biografie Acts of Will van E. James Lieberman, uitgegeven door de Free Press in New York.
15 april is de laatste dag van de tentoonstelling ter gelegenheid van het afscheid van Edy de Wilde van het Stedelijk Museum in Amsterdam: La Grande Parade. Wie de catalogus bezit heeft een aardige herinnering, wie ‘Are you famous?’ van Ed van der Elsken aanschaft nog een. Op 14, 15 en 16 december, de drie eerste dagen van de tentoonstelling, dartelde Van der Elsken om de bezoekers heen en daar waren veel prominenten uit binnen- en buitenland bij. Het zijn vrolijke kiekjes van kunstenaars, kunstverzamelaars, liefhebbers, de mogelijke opvolgers Fuchs en Beeren, met soms zakelijk, soms minder zakelijk commentaar (uitgegeven door Landshoff, f 14,90).
In 1928 maakte Joris Ivens zijn eerste film. Daar wilde hij een ‘bewegingsstudie’ van maken. Een spoorwegingenieur gaf hem de goede raad eens naar de Hefbrug in Rotterdam te kijken. Vrienden van Ivens vonden het een mal idee, ‘Als er iets statisch is, dan is het een brug.’ Ivens zelf zag dat de brug alles met beweging te maken had en maakte De Brug. Ivens vertelt iets over deze film ter inleiding van een heel boek over de brug, sterker een ‘Biografie van een spoorbrug’ door Arij de Boode en Pieter van Oudheusden getiteld De ‘Hef’, uitgegeven door Uitgeverij De Hef. De auteurs verzuimden niet in te gaan op inspiratie die de brug bij auteurs heeft opgewekt, zoals bij C.B. Vaandrager, de auteur van De Hef (f 34,50).