Vertaald
Als een tweederangs burger door Buchi Emecheta. Vertaling Renée Bodt (Maarten Muntinga, Rainbow Pockets, 246 p., f 9,90. Van Buchi Emecheta's succesvolle, goeddeels autobiografische roman Als een tweederangs burger is nu een goedkope herdruk verschenen. De start van de Hoofdpersoon Adah kondigt al aan dat ze het zonder strijd niet zal redden: ‘Zij was als meisje op de wereld gekomen terwijl iedereen had verwacht en voorspeld dat het een jongen zou worden. En omdat haar geboorte zo'n teleurstelling was voor haar ouders, haar naaste familie en heel haar stam, had niemand eraan gedacht de datum vast te leggen. Zo onbelangrijk was ze. Maar één ding stond vast: ze was geboren tijdens de tweede wereldoorlog.’ Door al jong eigenwijs te zijn en ‘slim als een slang, maar tegelijkertijd argeloos als een duif’ slaagt ze erin om naar school te mogen - wat voor een meisje uiteraard niet nodig is. Ze is intelligent en krijgt uiteindelijk een baan in de bibliotheek van Lagon, Nigeria. Eens wil ze naar het Verenigd Koninkrijk en wat Adah in haar hoofd heeft, gebeurt. Haar man Francis gaat naar Engeland om te studeren, Adah volgt met haar twee kinderen. Dan begint de ellende pas echt. Cultuurbotsingen, discriminatie, uitbuiting en armoede zijn haar deel. Als het niet zo relativerend beschreven was zou het te ‘zwaar’ zijn om te lezen; de waarheid is soms ongeloofwaardig. De wreedheid waarmee ze wordt behandeld door de Engelse maatschappij en door haar man is schokkend. Francis is een luie, egoïstische, eeuwige student die Adah laat werken om hem en het zich steeds uitbreidende gezin te onderhouden. Desondanks meent hij zich een superieure status te kunnen veroorloven. Ze is niet alleen voor de Engelsen maar ook voor haar man een tweederangs burger. Voor westerse begrippen duurt het te lang voor zij deze bruut uiteindelijk verlaat; steeds weer bedenkt
Adah een excuus voor zijn doen en laten. In een interview, dat als nawoord is opgenomen, geeft Buchi (Adah) een sociologische visie op deze situatie.
De dans van de draak door Earl Lovelace. Vertaling Hans Plomp (In de Knipscheer, 284 p., f 37,50). Calvary Hill in Port of Spain, Trinidad, is een volkswijk waar diverse Caribische bevolkingsgroepen wonen. Een aantal bewoners leren we goed kennen: de mulattin miss Cleothilda, haar bewonderaar de calypsoman Philo, de wasvrouw miss Olive en haar dochter Sylvia, de verleider Guy, de vechtersbaas Fisheye en de Indiër Pariag. Allemaal door hun relatie tot Aldrick, de hoofdpersoon, de sympathieke uitvreter die alleen leeft om eenmaal per jaar - met carnaval - zijn drakekostuum aan te trekken. Hij is de drakekoning, de gangmaker, de levenskunstenaar die zich geen vrouw kan veroorloven; ‘Zie je niet hoe ik leef? Geen stoel, een klein bed en een kleine kamer. Een vrouw wil spullen.’ Carnaval wekt de heuvels tot leven. Mensen mogen hun dromen uitleven: met geverfde wangen en opgevulde heupen koningin spelen of, zoals Aldrick, een trotse, ongenaakbare en gevreesde draak zijn. Ooit was het carnaval een uitdrukking van rebellie geweest. ‘De draak dreigde de stad met vernietiging als de bewoners van deze stenen vuilnishoop niet herkend werden als menselijke wezens. Maar steeds meer zou carnaval overheerst worden door clowns, namaakbandieten en fantasiefiguren.’ Eén jaar speelt Aldrick onverkleed zijn rol van draak, samen met een paar andere manen, die net als hij, onvrede voelen. Ze doen een oproep tot machtsovername maar kunnen ‘alleen maar dreigen, opscheppen met de macht die ze hebben, maar die ze niet kunnen organiseren en gebruiken.’ Na zijn gevangenisstraf voelt hij zich niet verslagen wel ‘sadder but wiser’; hij ziet in dat verburgerlijking en aanpassing soms noodzakelijk is. De journalist in Lovelace zorgt ervoor dat het verhaal een hoog realiteitsgehalte heeft; hij schrijft met liefde en hoop over ‘zijn vrienden’ van Calvary Hill in een lyrische
stijl die past bij de Caribische sfeer.
De jodenbeuk door Annette von Droste-Hülshoff. Vertaling Elly Schippers (Goossens, 83 p., f 15, -). Het is niet eenvoudig om De jodenbeuk te classificeren. Is het een streekverhaal, een moralistische novelle, een misdaadverhaal of een noodlotsroman? De ondertitel zegt dat het een zedenschildering uit het bergachtige Westfalen is. Zeker is dat de schrijfster zich er bekendheid mee verwierf toen het als vervolgverhaal werd gepubliceerd in 1842. Het romangegeven moet zij uit overlevering hebben. Friedrich Mergel is de zoon van een drankzuchtige vader en een godsdienstige, krachteloze moeder. De kiem voor een slecht karakter wordt in zijn jeugd al gelegd; Friedrich ontwikkelt zich tot een luie ijdeltuit die wordt ‘vervolmaakt’ door zijn duivelachtige oom Simon. Na de moord op een jood - die kort voor zijn dood Friedrich in zijn ijdelheid kwetste - verdwijnt Friedrich tegelijk met de vaderloze Johannes Niemand (de zoon van oom Simon?). Na achtentwintig jaar duikt Johannes Niemand weer op in het dorp en vertelt aan de buitengewoon goede en edele baron (Barones Droste tot Hülshoff heeft een hoge dunk van de adel) verhalen over Turkse slavernij. De baron, die altijd heeft getwijfeld aan de schuld van Friedrich Mergel, helpt de arme Johannes. Aan het slot heeft Johannes zich verhangen in de boom, waaronder eens de vermoorde jood gevonden is en waar andere joden een spreuk in hebben laten hakken: ‘Als gij deze plaats nadert, zal het u vergaan gelijk gij het mij hebt gedaan.’ De baron herkent nu pas in de verhangene Friedrich. Een raadselachtig eind. Waarom de uitgeverij juist dit werk opneemt in de reeks klassieken is mij onduidelijk, want voor hedendaagse lezers is het niet erg boeiend.
MARIJKE HILHORST