De pijn van de herinnering
Nieuwe schijngestalten van Patrick Modiano
Quartier Perdu door Patrick Modiano Uitgever: Gallimard, 182 p., f 34,80
Ed Jongma
Patrick Modiano
In een interview van Rudi Wester voor de boekenbijlage van november vorig jaar zegt Modiano: ‘Ik loop verschrikkelijk veel. Ik heb het nodig om plekken te zien, naambordjes te lezen en me dan voor te stellen wat er gebeurd zou kunnen zijn, wat er gebeurd is. Net als voor een film wil ik de locatie bekijken. Deze frivole kant van Parijs, de Rive Droite, was altijd verbonden met mensen van het theater.’ Het kost niet veel moeite om in Modiano's nieuwe roman Quartier perdu de neerslag te zien van dergelijke omzwervingen. Het zeventiende arrondissement is duidelijk hoofdpersoon van dit boek, met naambordjes en al, en wat gebeurd is, of gebeurd zou kunnen zijn, wordt geleidelijk zichtbaar, als bij een foto in de ontwikkelaar.
Dit is voor de lezer zo, maar evenzeer voor de verteller, de succesvolle schrijver van misdaadromans met de doorzichtige schuilnaam Ambrose Guise, die na twintig jaar vanuit Engeland terugkeert in Parijs teneinde een contract met zijn Japanse uitgever te tekenen. Het is hartje zomer en Parijs is leeggestroomd om plaats te maken voor zwermen toeristen uit alle windstreken. Dit draagt ertoe bij om de wijk waar hij vertoeft een spookachtig karakter te verlenen. Er heerst de typische Modianeske sfeer van onwezenlijkheid die we al kennen uit de andere boeken. Nadat de zakelijke besognes zijn afgehandeld, besluit Guise nog wat in de stad te blijven omdat hij toch weer aangeraakt is door een verleden dat zich door de omgeving en door een paar toevallige namen die hij tegenkomt steeds onontkoombaarder aan hem opdringt. Hij ontmoet oude bekenden, zelfs de vriendin van een goede vriend, de advocaat Daniël de Rocroy, die inmiddels zelfmoord heeft gepleegd maar niettemin zijn dossiers uit het verleden voor hem ter inzage heeft liggen.
Er blijkt sprake geweest te zijn van een moord. De namen van de betrokkenen, allemaal afkomstig uit de kring rond het slachtoffer, worden genoemd, maar opgehelderd is de zaak nooit.
Door dit alles wordt Guise, nu weer luisterend naar zijn eigenlijke naam Jean Dekker, uitgenodigd om het spoor terug te volgen, om te trachten de situatie van twintig jaar geleden opnieuw te beleven en daardoor tot klaarheid te komen. Hij slaagt hierin, maar aangenomen mag worden dat het weinig consequenties zal hebben. Zijn jeugd komt nog eenmaal tot leven, maar enkel om er opnieuw afscheid van te kunnen nemen. De laatste woorden van het boek laten hieromtrent weinig twijfel bestaan: ‘En ook ik wil me, vanaf dit moment, niets meer herinneren.’
Voor Modiano blijft het verleden gelden als een krachtbron die de verbeelding van energie voorziet. Ergens na de jeugd is een breuk ontstaan die onherstelbaar is en die aan het leven het oorspronkelijke elan, de vitaliteit ontneemt. Wat overblijft is een vage herinnering die rusteloos maakt, waar men niet van loskomt, maar die toch niet meer het vlees en bloed van weleer kan leveren. Ook als de liefde bedreven wordt, heeft het er de schijn van dat het met afstandsbediening gebeurt. Volwassenen krijgen in zijn boeken steeds meer het karakter van ‘revenants’, van spoken die terugkeren naar de plekken waar zich eens, lang geleden, hun leven af speelde.
Letterlijk komt dat in Quartier perdu voor, als een oude békende hem vertelt dat een gemeenschappelijke vriend die al enige jaren dood is nog iedere avond in een auto langs de bekende adressen komt rijden. En inderdaad, het blijkt waar. Een nacht lang volgen zij deze weergekeerde Vliegende Hollander op zijn dooltocht door de verloren wijk. Trouwens, de naam van de kapitein van het legendarische schip, Van der Decken, verschilt niet zo veel van die van de verteller: Jean Dekker.
Nadat Modiano in zijn eerste boeken, tot en met Rue des boutiques obscures, zijn eigen verleden en mogelijke herkomst had geëxploreerd, heeft hij in de volgende romans een legertje schijngestalten opgeroepen die allen op hun beurt, en ook een beetje in zijn naam, lijden aan de herinnering. Nog in het voorlaatste verhaal, De si braves garćons, is het alter ego van de verteller een detectiveschrijver, die nu, weliswaar onder andere naam, een hele roman voor zijn rekening mag nemen. Zo ziet het ernaar uit dat er nog wel een aantal ‘aardige jongens’ rondlopen die in de toekomst, aangeraakt door Modiano's toverstaf, tot leven, of zo men wil, tot schijnleven kunnen komen, maar men begint zich steeds dringender af te vragen hoeveel variaties het thema nog toelaat. Ook Modiano zelf trouwens, want in het genoemde interview zegt hij: ‘Het is waar: als ik na mijn veertigste zulke literatuur blijf schrijven, dat is beangstigend. Zoals in de film de oude acteur jeune-premierrollen blijft spelen. Ik moet een tweede adem proberen te vinden. Of stoppen met schrijven.’
Zo'n vaart zal het natuurlijk niet lopen, want daarvoor is Modiano een te gedreven schrijver. Maar toch, als men zegt dat ook Quartier perdu weer een stilistisch hoogtepunt is, dan is dat een bijna triviale constatering die als het ware verbergt dat men, ook als lezer, met enige ongeduld uitziet naar Modiano's ‘tweede adem’.
■