Prima! Grijpt u wel?
Marijke Höwelers versie van de Treitertrends
Mooi was Maria door Marijke Höweler Uitgever: De Arbeiderspers, 217 p., f 26,50
Diny Schouten
Libera nos, Domine! Ik ben er niet zeker van of Marijke Höweler de ‘hulpvraag’, die je ook wel eens geformuleerd ziet als ‘miserere nostri’ of ‘ad te suspiramus’, zo voldoende gemotiveerd vindt overkomen van de cliënt naar de hulpverlener toe. Een discussie daarover wordt gehouden in het verhaal ‘De voorbestemming’, één van de zestien verhalen uit de bundel Mooi was Maria, die - de hemel staat ons dit keer bij - nu eens niet door de familie De Zeeuw geteisterd wordt. Dat was ons trouwens beloofd op het omslag van het derde deel van Höwelers trilogie. Lopen er, behalve Leo, Rosa en Wiesje de Zeeuw, hier beneden niet voldoende belangwekkende personages rond om ook eens aan de beurt te mogen komen in Höwelers versie van de Treitertrends? Gelukkig vindt zijzelf dat geloof ik ook. Om de ‘fans’ niet dadelijk te verontrusten zal ik beginnen met te vertellen dat Höweler niet echt nieuwe wegen is ingeslagen. Hoogstens is ze een paar straten verderop gaan kijken (Amstelveen in plaats van Buitenveldert, en geen Blasiusstraat maar Bethaniëndwarsstraat), en het kan toch geen toeval zijn, dat daar nog wat familieleden van de De Zeeuws blijken te wonen?
Het laat zich ook anders zeggen: Marijke Höweler heeft haar fort niet verlaten. Wat ze om zich heen ziet, zijn de kleine tobbers, voor wie de therapeut nauwelijks een compensatie vermag te zijn voor het wegvallen van God, gebod en dominee. Geen wonder, dat ze allemaal slecht slapen. Daar is veel troost bij nodig, in de vorm of substantie van temesta, mogadon, praattherapie, yoga, saridon, ajcohol of tenminste warme melk, maar: ‘Was het nu nootmuskaat of was het kaneel waar je zo goed van sliep. Of was dat tegen menstruatiepijnen?’, vraagt Koos, uit ‘Welterusten lieve kind, je vader gaat naar bed’, zich zorgelijk af. Koos wil vroeg uit de veren, in een mismoedige poging om met dauwtrappen nog enige indruk te maken op zijn dochter.
Als vanouds heeft Marijke Höweler reuze pret om zulke tobberijen. Bijvoorbeeld die van de zielepiet Floris, die een lezing moet houden voor een literair genootschap in Dordrecht: ‘Floris was maar al te blij dat het voornamelijk vrouwen waren die de literatuur een warm hart toedroegen want nu was zijn toilet lekker leeg zodat hij op zijn gemak zijn scheiding opnieuw boven zijn oor kon aanleggen en de dakbedekking met de vlakke hand een beetje aan kon duwen. Het had waarachtig een haar gescheeld of hij had er nog een slagje ingekneed. Maar die haar was hij nu net tekort gekomen en daarom kon er geen slagje in zonder dat er een kaal spleetje kwam aangepiept en dat moest hij niet hebben natuurlijk.’
Een even weinig fleurige indruk maken de anderen. Ans, uit ‘See you dokter’, heeft de Vido nog meer nodig tegen de hyperventilatie dan de mogadon van dokter Overbeek, terwijl die arme man zelf, in zijn door vrouw en kinderen verlaten huis, toch al zo mistroostig afsteekt bij ‘de vrolijke kleuren die het onmogelijke warenhuis uit Zweden voor Hanna en Thijs bedacht had.’ De hulpverleenster Christien kan zonder de adviezen van haar chef, dokter Stolz (‘Goedemorgen, dokter Stolz’) de relatieproblemen van haar cliënten de heer en mevrouw Kater heus niet oplossen; Saskia barst in ‘Voor jou maak ik een regenboog’ in snikken uit als ze hoort dat de hoofdredacteur haar artikel ‘onvoldoende impact’ vindt hebben; Julius, uit ‘Big shopper’, heeft natte dromen, en zijn vochtige Ikea-dekbedovertreksetje heeft daar schuld aan; in Jolanda's Des Bouvrie-interieur, bekostigd met bijverdiensten uit de escort-service, huist het geluk ook al niet; laat staan dat de niet uitgetreden priester met wie Martje het houdt (‘Al wil ik met de paus’) in staat zou zijn om voor haar de genade van gene zijde af te smeken. Onder spreeuwen (‘De voorbestemming’) is zéker geen medemenselijke hulp te verwachten als je pasgebouwde nest in elkaar dondert; en Esmeralda, wordt, als heks zijnde, uit de bijstand gezet.