Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Duse, A Biography door William Weaver Uitgever: Thames and Hudson, Londen, 283 p., f 64,95 Importeur: Nilsson & Lamm
| |
D'AnnunzioMaar haar eerste grote liefde, de dichter, componist en Shakespeare-kenner Arrigo Boito, die de libretti schreef voor Verdi's opera's Otello en Falstaff, had een diepe minachting voor haar beroep. Ze ontmoette hem toen ze dertig was. Een jaar lang was ze zéér gelukkig met hem. Weaver citeert veel uit hun extatische correspondentie, waarin ze echter zwijgt over haar werk. Op dat ene jaar volgen acht jaar lijden onder Boito's afwerendheid (hij liet haar niet toe tot zijn sophisticated, adellijke, milieu) en het voortduren van zijn verhouding met een vrouw van wie hij de identiteit verborgen hield. Nog rampzaliger waren de tien jaren van haar verhouding met de vijf jaar jongere Gabriele D'Annunzio, een megalomane ijdeltuit, van wiens werk Weaver geen hoge pet op heeft: Francesca da Rimini vindt hij ‘getuigen van een toneelopvatting ergens tussen D'Annunzio's geliefde Wagner en de nog onbekende Cecil B. DeMille in’. Weaver haalt een aantal getuigenissen aan die duidelijk maken dat D'Annunzio's charmes niet gelegen kunnen hebben in een schoon voorkomen; het moet iets in zijn manier van praten geweest zijn. Duse werd in elk geval bezield door zijn ideeën over toneelvernieuwing. Zijzelf had hem ertoe aangezet om voor het toneel te gaan schrijven; samen maakten ze plannen voor een theatertempel die Bayreuth in de schaduw moest stellen. Ze riskeerde (en verloor) enorme bedragen door zijn uiterst morbide stukken te spelen voor een onwillig publiek, dat haar liever zag in La Dame aux camélia's, Fédora en La femme de Claude, en dat schande sprak van haar liaison met de geruchtmakende dandy. D'Annunzio zelf betoonde haar weinig dankbaarheid. Stukken die hij voor Duse geschreven had (La città morta; Il sogno d'un mattino di primavera) gunde hij desondanks eerder aan Sarah Bernhardt; de rol van Mila uit La figlia di Ioria, met wie Duse zich geheel vereenzelvigd had, gaf hij op het allerlaatste moment aan een jonge actrice. Die vernedering kwetste haar bijkans dodelijk, nadat D'Annunzio al eerder in zijn roman Il fuoco een wrede beschrijving had gegeven van het verlies van haar schoonheid. Na hun breuk (D'Annunzio had zich inmiddels voorzien van een nieuwe maîtresse) bombardeert ze hem met wanhopige brieven. Brieven die, schrijft Weaver, ‘na tachtig jaar nog pijnlijk, bijna onverdraaglijk zijn om te lezen’. Een horreur van nog honderden Odettes, Frou-Frous en Marguerite Gautiers wacht haar; de schulden die na de samenwerking met D'Annunzio zijn overgebleven moeten betaald. Haar pogingen om Maeterlinck en Ibsen ingang te doen vinden hebben maar moeizaam succes. Het lukt uiteindelijk, na jaren, vooral met Nora, Hedda Gabler en De vrouw van de zee. Van dit laatste stuk blijft het publiek zich verbazen, of ergeren, dat Duse, met inmiddels geheel wit geworden haar, Ellida speelt zonder pruik. Dat ze haar leven lang zonder make-up speelde wekte altijd al verbazing. Het moet gehoord hebben bij La Duses streven naar natuurlijkheid en haar afkeer van elk ‘dramatisch’ gebaar. Uit een beschrijving die Shaw van haar geeft wordt duidelijk dat de betovering van haar spel lag in een enkele, minimale, beweging en in een uiterst spaarzame mimiek. Een financiële reserve maakte het een tijdlang mogelijk zich terug te trekken van het toneel. Helaas was het geld belegd in Duitse fondsen, de inflatie na 1918 maakte een rentree noodzakelijk. Ze stierf in het harnas: in Pittsburgh, in een hotelkamer, zesenzestig jaar oud. Talloze malen had ze, op het toneel haar doodsbed voor zich gezien, ‘lk heb het leven slechts geïmiteerd,’ schreef ze aan haar dochter Enrichetta, ‘ik heb het nooit bezeten.’ ■ |
|