De afbraak van het Nederlands-Indisch gezag
Drukken en herdrukken van boeken over Indonesië
Tessel Pollmann
Opnieuw is er een groot aantal boeken geschreven over Nederland en Indië en het huidige Indonesië. Van proefschrift tot roman. Bijvoorbeeld over hoe dom de Nederlanders in Indië waren over het Japanse gevaar Dr. L.G.M. Jaquet heeft daar mooi over geschreven in zijn memoires die Aflossing van de wacht heten, en binnenkort komt uit Washington een proefschrift van een Amerikaan die over dezelfde materie schrijft: we wisten wel veel, door intelligence-werk, maar we deden er niets mee.
De activiteiten waar men zich veel intenser mee bezighield waren die van de Indonesische nationalisten. Harry A. Poece, die bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (Leiden) werkt, deed al een eerste deel verschijnen van zijn Politiek-Politioneele overzichten waarin alle rapporten van de Algemene Recherche Dienst over het bruine gevaar afgedrukt zijn; Prachtige lectuur. De Nederlanders hielden de politiek-bewusten onder de Indonesiërs goed in de gaten. Het tweede deel van deze rapportage, dat handelt over de jaren 1929-1930, is nu verschenen, en kan aan mensen die de wijze bestuderen waarop ‘wij’ de kolonie bestuurden, niet genoeg worden aanbevolen. Gortdroog, en toch spannend. In dit verband mag, nu er zoveel drukken jen herdrukken van boeken over Indië verschijnen, nog wel eens een andere vraag gesteld worden: wanneer verschijnt er een herdruk van de unieke roman uit die periode van de Sundanese (dus Westjavaanse) schrijfster Soewarsih Djojopoespito? Soewarsih schreef haar boek in het Nederlands, het werd ingeleid en aanbevolen door Du Perron, De Haan in Utrecht gaf het mooi verzorgd uit en het gaat over het moeilijke leven van een Javaans onderwijzersechtpaar in de jaren dertig dat zich wijdt aan het nationalisme, bevriend is met Soekarno, een eigen school opricht waar de kinderen wel Nederlands leren, maar hen óók politiek zelfbewustzijn wordt bijgebracht. En het treurige verval van al dat schoons en al dat idealisme, dat leeggezogen wordt door de innerlijke twisten, omdat iedereen onder permanente druk van de Nederlandse gezagdragers staat.
Over de ineenstorting van het Nederlandse gezag in Indië schreef dr. Peter F. Maas met medewerking van drs. J.E.C.M. van Oerle het boekje Indië verloren, rampspoed geboren. Eerlijk gezegd is het niet helemaal duidelijk waarom deze studie over het moeizame afscheid van Indië van Van Mook, Stikker en Sassen nu verschijnen moest. Over Van Mook verscheen kortelings het uitstekende boek door Yong Mun Cheong; over Sassen schreef Jan Bank uitvoerig in zijn Katholieken en de Indonesische revolutie en over Stikker verscheen in 1982 een grote studie van dr. L.G.M. Jaquet. Van het boekje van Peter Maas kan niet gezegd worden dat het al deze omvangrijke studies samenvat voor de amateur en ook niet dat er echt nieuwe perspectieven geboden worden.
Buitengewoon welkom is wel dat er een nieuwe uitgave is verschenen van Het Nederlandsch-Indonesisch conflict, ontsporing van geweld door J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix. De nieuwe druk heeft een extra hoofdstuk dat ‘Dekolonisatie vergelijkenderwijs’ heet. Het is een mooi, informatief essay over de dekolonisatie zoals die zich ook elders in Azië voltrok, in de regel mét, en een enkele keer zónder geweld. Vergelijkingen met Algerije en met Vietnam, eerst onder Franse overheersing en later in oorlog met de Verenigde Staten, worden niet uit de weg gegaan. Dat is goed, want dat plaatst de zaak in serieus perspectief, en die zaak is: de excessieve gewelddadigheden waaraan men zich van Nederlandse zijde schuldig maakte bij de politionele acties in 1945-1950. Beide auteurs zijn bij die acties betrokken geweest en hebben het basismateriaal van hun studie toen verzameld. Nu vragen ze zich nogmaals af: hoe kon het gebeuren?
Het kon omdat Nederland al verloren had en op terugtocht was, en op terugtocht is een leger bruut.
Het kon omdat de oude Europese militaire ethiek, die een scheiding van burger en militair betracht, verloren was gegaan. Het kon omdat het oorlogsbedrijf verwetenschappelijkt was in de slechte zin van het woord: men noemde functioneel (het optreden van Westerlings Speciale Troepen) wat in de militaire ethiek van een eeuw tevoren nog gewoon crimineel heette. Kortom - het leger was verhard, al is niet duidelijk hóéveel verharder dan Van Heutsz in Atjeh (Noord-Sumatra) rond 1900, en de top had er alle belang bij de lagere militairen af te schermen als die over de schreef gingen.
Ook over het leger in Indië gaat de roman De hongertocht van M.H. Székely-Lulofs, over het Knil zoals dat optrad in Noord-Sumatra waar een patrouille in 1911 verdwaalde en voor een deel stierf, voor een deel half verhongerd terugkeerde van een verbijsterende tocht. Mevrouw Székely-Lulofs is onlangs in eer en goede naam aangetast door de verminkte herdruk door Manteau van de roman Rubber waar ze - terecht - beroemd mee is geworden. De uitgeverij is daar in de kritiek mee om de oren geslagen, maar toen ik de representant van de firma Manteau sprak, wist hij van niks. Kritieken? Nee, niet gelezen. Verminkt, hoe zo? En dan te bedenken dat hij ook nog de roman Koelie gaat uitbrengen, dat prachtige, ontluisterende boek over hoe de Nederlandse planters in Sumatra met hun personeel omgingen... als dót maar goed afloopt, met die herdruk.
De hongertocht is, voor zover ik kan zien, er onbeschadigd doorheen gekomen. Het is een goed geschreven, fascinerende roman, die getuigt van de onmisbare kennis die M.H. Székely-Lulofs had van de verhoudingen in het Knil tussen de officieren, de onderofficieren, de blanken, de bruinen, de dragers, de gewone koelies en het hoogste gezag. Een historische roman, gebaseerd op een gebeurd verhaal. Mooi is het om te zien hoe zelfs de zo kritische Székely-Lulofs, die van de koloniale mentaliteit weinig moest hebben, af en toe door de knieën gaat voor de dapperheid van die jongens die in 1911 door de bergen strompelen, op zoek naar een vijand. En naar water, vooral naar water. Maar wat ze daar nu eigenlijk te zoeken hebben - overdrachtelijk gesproken - wordt toch een beetje vanzelfsprekend bevonden.
Tjalie Robinson, een van de weinige Indo-europese schrijvers van Nederland, had een leven lang in Indië gewoond en kwam na de onafhankelijkheid in 1950 naar Nederland. In Soerabaya was toen nog een Nederlandse krant: De Vrije Pers, en Tjalie Robinson (hij heette in het echt Jan Boon, en had als schuilnaam ook nog Vincent Mahieu) schreef daar vanuit Nederland stukjes voor. Hoe ziet een Indo-europese man Slotermeer, een nieuwbouwwijk in Amsterdam-West? Hij ziet er veel Indische mensen, en dat klopt - vijf procent van alle nieuwbouw was voor de Nederlanders die uit Indië kwamen - en Slotervaart was nieuwbouw. Hij ziet er ook een Indische jongen die er zijn Indische toko heeft gevestigd; Tjalie zelf heeft naast Indisch eten ook zijn eerste stofzuiger gekocht; zijn huis is ingericht door de Nederlandse overheid en hij zal wel horen wat hij iedere maand moet ‘afschuiven’ om die schuld weer goed te maken. Want mensen uit Indië, mét Nederlands paspoort, kregen niks gratis. Tjalie zal later oprichter worden van zijn eigen blad Tong-tong (nu Moesson geheten) dat nog altijd wordt beheerd door zijn echtgenote. Tjalie Robinson is gestorven, na een leven van veel heimwee naar Indië, en veel schrijven over bijvoorbeeld de manier waarop de Nederlander na 1950 tegen Indië aankijkt, het harde
vervolg op pagina 16