Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Wonen in een verfijnde machine
| |
BijvoetVermoedelijk was dat ook de reden, samen met zijn latere voorkeur voor het combineren van ongelijksoortige elementen als kostbaar hout en geverfd metaal, waarom opdrachten van de gegoede burgerij, de enige groep die zich Chareau-meubelen kon permitteren, slechts mondjesmaat binnenkwamen. Chareau exposeerde wel geregeld op de jaarlijkse ‘Salon des Artistes Décorateurs’, had zelfs korte tijd een winkel, maar zijn klantenkring bleef beperkt. Het is nauwelijks overdreven te zeggen dat deze feitelijk uit één (zeer uitgebreide) familie bestond: de familie Bernheim-Dalsace. Door een gelukkig toeval - zijn vrouw gaf aan | |
[pagina 9]
| |
Annie Bernheim Engelse les - kwam Chareau met deze verlichte vertegenwoordigers van de Franse hautebourgeoisie in aanraking. Zijn eerste grotere opdracht (1918) was de inrichting van een appartement voor de jonge gynaecoloog Jean Dalsace, met wie Annie Bernheim inmiddels getrouwd was. Vanaf die tijd bleef Chareau een huisvriend van de familie, bracht vakanties met hen door en ontwierp successievelijk voor hen het ene meubelstuk na het andere, en tenslotte het ‘huis Dalsace’, beter bekend als het ‘Maison de Verre’. Tijdens de Salon waar ook zijn ‘Suite’ was tentoongesteld, maakte Chareau kennis met de jonge Nederlandse architect Bernard Bijvoet, die al de nodige bouwervaring had opgedaan samen met J. Duiker. Hij associeerde zich met Chareau en werkte tot 1934 nauw met hem samen. Het is een geheimzinnig pact: niet één publikatie over Chareau iaat de naam van Bijvoet, nu eens als ‘Byvoet’ gespeld en dan weer als ‘Bijvoet’, ongenoemd, maar geen die uitlegt hoe hun werkverdeling nu precies was. Vermoedelijk is het toch te simpel om te veronderstellen dat Bijvoet het ingenieursgedeelte van het ontwerpen voor zijn rekening nam en Chareau het artistieke deel, of Bijvoet het exterieur en Chareau het interieur. Feit is dat na hun gemeenschappelijke arbeid aan wat als Chareaus meesterwerk geldt, het al genoemde ‘Maison de Verre’ (1928-1932), en na het beëindigen van hun samenwerking geen van tweeën meer iets gebouwd heeft dat de lijn van dat ‘glazen huis’ voortzet.
4. ‘Cosy Corner’, 1928
5. Fauteuils, 1924/27
De eerste proeven van hun samenwerking zijn minder spectaculair: een clubhuis voor een golfclub in de buurt van Saint Tropez - Chareaus eerste architectuuropdracht - en de inrichting van het Grand-Hôtel in Tours, beide voor leden van de familie Bemheim. Met enige verbazing constateert men dat de inrichting van dit hotel, smaakvol, met lichte kubistische invloeden, maar verder van een nogal onpersoonlijke luxe-winkclesthetiek, in hetzelfde jaar (1928) ter hand wordt genomen als het ‘Maison Dalsace’. Dit huis, nog steeds intact, aan de rue St. Guillaume in Parijs, is niet alleen Chareaus meest persoonlijke werk, de rechtvaardiging van zijn nisje in de architectuurgeschiedenis, maar bij alle subjectiviteit tevens een bouwwerk waarin een bepaalde periode uit die geschiedenis met haar meest eigen ideeën en metaforen gestalte heeft gekregen.Ga naar voetnoot2) | |
WoonmachineRond 1900 wordt een van de taken van de architectuur het bouwen van een ‘Huis voor de Machine’: montagehallen, stations, garages, hangars. Architecten als Perret, Garnier, Behrens, Gropius, creëren voorbeeldige oplossingen en roepen een nieuwe esthetica in het leven - die van het functionele en rationele. De machine en haar aura (‘dynamiek’, ‘hardheid’) wordt tot fanal in de strijd tegen conventionele schoonheidscanon. In de bouwkunst wordt de traditionele iconologie doorbroken: het bouwen van een huis is geen wezenlijk andere opgave dan het bouwen van een school of een fabriek. Le Corbusier munt zelfs het polemische begrip van de ‘woonmachine’ en kiest zich de ingenieursesthetiek van vliegtuigen, treinen en oceaansteamers tot voorbeeld. (Een recente maniëristische voortzetting van de ‘scheepsarchitectuur’ is Richard Meiers inmiddels befaamde ‘Douglas House’ (1971-1973) in Michigan; een roomwitte scheepsromp met opbouw die, lijkt het, uit een ruige bergwand komt gevaren of een schip waarvan de achtersteven plots verzwolgen is. Een gestolde schipbreuk. Wonderschoon en metafoor voor het postmodernisme tegelijk.) Deze modernistische vormgeving nu heeft Chareau op een heel eigen wijze geadapteerd in zijn ‘Maison de Verre’: tussen twee niet-dragende gevels van transparante glazen bouwstenen (in die tijd niet alleen in esthetisch opzicht een gedurfd experiment!) zijn drie verdiepingen opgehangen. Een benedenetage voor de dokterspraktijk, een ‘open’ eerste verdieping als living annex bibliotheek annex eetruimte en een derde etage, gebouwd om de vide van de eerste, als slaap- en gastenverdieping met sanitair et cetera. Het is een klein huis, dat door het vrijwel ontbreken van vaste tussenwanden en de binnentreding van het licht over volle gevelhoogte, een enorme ruimtelijkheid bezit. Bijzonder is verder dat Chareau alle bouwkundig dragende elementen (zie foto) zichtbaar heeft gelaten en ze zelfs tot uitgangspunt heeft genomen voor de hele verdere esthetiek van het huis. Vrijwel alles, behoudens de meubels, is van metaal, maar zo inventief en elegant verwerkt, dat het geheel een weelderiger indruk geeft dan wanneer de duurste houtsoorten zouden zijn gebruikt. | |
KnutselaarDaarnaast heeft Chareau zijn knutselwoede de vrije loop gelaten en daarmee meteen zijn tribuut aan het machine-ethos gebracht: alles is beweegbaar, inklapbaar, verrijdbaar, verschuifbaar, verdraaibaar, tot aan de bidets toe. Tijdens het geestenuur, wanneer de dingen tot leven komen, moet dit huis inderdaad de aanblik bieden van een fabriek in vol bedrijf. Een merkwaardig contrast wordt gevormd door Chareaus (eerder ontworpen) zware meubels: de paradox doet zich voor dat het huis een veel mobielere indruk maakt dan het meubilair. In die stoelen en banken die de bezitter behaaglijk omsluiten, weerspiegelt zich het, bij alle beweeglijkheid, insulaire, sterk naar binnen gerichte karakter van het huis. De glazen gevels zijn, op enkele plaatsen na, wel doorschijnend maar niet doorzichtig. Het is een exclusief huis, in meer dan één opzicht; ondanks de schijn van normering en standaardisering zijn nagenoeg alle onderdelen met de hand gemaakt. De vruchtbaarheid van Chareaus ‘Maison de Verre’ voor de verdere ontwikkeling van de architectuur is dan ook zeer betrekkelijk gebleken. Het bleef een unicaat, zoals ook veel van zijn meubelen. Een feit dat uiteraard niets afdoet aan de intrinsieke kwaliteiten van het huis en aan het paradigma van fantasie en perfectionisme dat het voor ogen stelt. Over het verdere verloop van Chareaus carrière valt weinig heuglijks te melden. Na de voltooiing van zijn magnum opus sloeg de crisis toe, en die was Chareaus opvattingen omtrent bouwen en woninginrichten niet welgezind. In het boek van Vellay en Frampton vindt men een bitter opstel van Chareau opgenomen, de enige tekst die hij ooit publiceerde, over de tijd die hem zijn handwerk uit handen had geslagen. Hij richtte nog een groot kantoor in, ontwierp schoolmeubilair en nog een rustiek maar weinig interessant huis voor de danseres Djemil Anik; in tegenstelling tot Loos' huis voor Josephine Baker, dat aanmerkelijk spiritueler is, wél gebouwd. In Amerika, waar Chareau na de inval van de nazi's naar toe vluchtte, hield hij zich in leven met het inrichten van tentoonstellingen. Tenslotte ontwierp hij, als onverbeterlijke knutselaar, nog een huis voor Robert Motherwell, die uit een legerdump een partij golfplaten en een glazen serre op de kop had weten te tikken. Het is een curieus bouwsel, ingenieus en neergezet met een minimum aan middelen. In zekere zin de armoevariant van zijn Glazen Huis. ■
(Met dank aan het bureau Girod & Groeneveld dat moeilijk vindbaar materiaal ter inzage gaf). |
|