Hollands bad
Zijn eerste reeks prenten, de French Set (1858), droeg hij nog op ‘à Mon vieil Ami Seymour Haden’, ongetwijfeld uit dank voor diens lessen en het contact dat hij verzorgd had met de oude meesters. Deze reeks bestond onder meer uit herinneringen aan een reis langs de Rijn, die Whistler gemaakt had met zijn vriend Ernest Delannoy. De bedoeling was naar Amsterdam te gaan (en niet naar Italië zoals het een jong kunstenaar betaamde), maar in Keulen was hun geld op. Whistler schreef aan zijn zuster hoe hij zijn tekeningen en etsplaten, zijn ‘chef d'oeuvres’ waarop hij een briljante toekomst zou bouwen, verzegeld achterliet bij de hotelhouder en te voet naar Aken moest om geld te vragen bij de Amerikaanse consul. De French Set heette volgens de Franse titel ‘d'apres nature’ en dat mag letterlijk worden genomen. Whistler heeft zijn leven lang etsplaten bij zich gehad - vaak van zakformaat - die hij buiten bewerkte en in het atelier voltooide, veelal zonder voorstudies te maken. Zijn eerste ‘plein air’-ets was Een gezicht in Liverdun (1858). Katharine Lochnan toont aan hoe andere prenten uit de reeks weliswaar naar de natuur zijn gemaakt, maar tevens herinneringen bevatten aan de landschapsetsen van Jacob van Ruisdael en de interieurs van Pieter de Hooch.
Whistler wilde de etskunst weer tot leven brengen en zocht daarbij ook naar oude technieken. In een brief aan zijn drukker schreef hij dat een Amsterdamse kunstenaar hem het recept gegeven had van het ‘Hollandse bad’ (het zuurbad voor etsplaten) en hij voegde er aan toe dat niet Haden, zoals de drukker dacht, maar Rembrandt zelf er het patent op had. Voor zijn drukken gebruikte hij bij voorkeur kostbare papieren, Japans papier of Old Dutch, waarvoor hij kennissen in Nederland boekwinkels liet afschuimen om blanco bladen uit oude folianten te scheuren. Toen na 1870 vooral de plaattoon in zijn afdrukken een belangrijk expressiemiddel werd, noemde hij die met een hint naar Rembrandt zijn ‘sauce hollandaise’.
Zijn leven lang heeft Whistler als het ware gependeld tussen Parijs en Londen. In 1859 ontstond een reeks indrukwekkende gezichten op werven en kaden in Londen, die uiteindelijk in 1871 als de Thames Set werd uitgegeven. Karakteristiek hierin is de klare lijn en de sterke compositie. Opeenvolgende doorkijken zouden een repeterend motief worden bij Whistler, die hierin onmiskenbaar is geïnspireerd door zeventiende-eeuwse Hollandse interieurschilders. Zijn composities in drie vlakken - grote figuren op de voorgrond, een leeg middenplan met de suggestie van ‘water’ en een wijkende horizon - doen mij ook erg traditioneel aan. In zijn tijd werd hij bekritiseerd (door Burty) om zijn ‘theory of foregrounds’ en kreeg hij het advies om meer naar Rembrandt te kijken dan naar de resultaten van de fotografie die toen in opkomst was. Of hij dat niet deed! Zijn laatste manifestatie uit zijn realistische periode, de prent Venus waarvoor zijn vriendin Fumette poseerde, herinnert in ‘her ample form and scandalous pose’ (nou ja) niet voor niets aan Rembrandts Jupiter en Antiope, precies tweehonderd jaar eerder geëtst. Naast critici had Whistler ook bewonderaars. Zijn vriend Drouet, een beeldhouwer, noemde hem de eerste etser sinds Rembrandt en Whistler antwoordde verheugd: ‘Si vous le pensez, mon cher, ça me donne grand plaisir.’
Rembrandt, Jupiter en Antiope (1659)
James McNeill Whistler, Venus (1859)