Verkrachting
Mary Tsukamoto is een van de dertig Japans-Amerikanen die aan het woord komen in John Tateishi's fascinerende boek And Justice for All over de gevolgen van Pearl Harbor voor de Japans-Amerikaanse gemeenschap. De geïnterviewden vertellen hun lotgevallen en belichten zo vanuit verschillende gezichtspunten een episode uit de geschiedenis, die ‘de grofste verkrachting van de Amerikaanse grondwet’ is genoemd. De bange voorgevoelens van Mary Tsukamoto bleken terecht geweest te zijn: vanaf begin 1942 tot eind 1944 werden alle Japans-Amerikanen - tot aan weeskinderen toe, met één zestiende deel Japans ‘bloed’ in de aderen - geïnterneerd in een tiental zwaarbewaakte kampen, gesitueerd op afgelegen plaatsen. Voor het merendeel ging het om mensen die in Verenigde Staten geboren en getogen waren en om immigranten die er soms al tientallen jaren woonden en niets liever wilden dan Amerikaanse staatsburgers worden. Tegen geen van hen was een concrete beschuldiging ingebracht, hun enige ‘misdaad’ was hun Japanse afkomst. Dat was voor pressiegroepen en politici in Californië voldoende om aan hun loyaliteit te twijfelen, ondanks rapporten van de FBI, dat er geen speciale veiligheidsmaatregelen nodig waren omdat er van een Japanse ‘vijfde colonne’ geen sprake was. Juist het feit dat er van iets dergelijks nog nooit iets gebleken was vormde voor sommigen het doorslaggevende bewijs dat de Japans-Amerikanen nodig opgesloten moesten worden. Zo merkte de militaire commandant van het Amerikaanse leger aan de Westkust, luitenant-generaal John L. De-Witt op: ‘Dat er tot nu toe geen sabotage heeft plaatsgevonden is een beangstigende en sterke aanwijzing dat er zulke daden zullen volgen.’ En de ambitieuze politicus Earl Warren voegde eraan toe: ‘De afwezigheid van sabotage is een omineus teken dat de
vijfde-colonneactiviteiten die ons te wachten staan net zo onverwacht zullen komen als Pearl Harbor.’ In de Hearstbladen kregen columnisten de gelegenheid om zodanig stemming te maken tegen de Japans-Amerikanen, dat het leek of zij de aanval op Pearl Harbor hadden beraamd en uitgevoerd.
Henry McLemore schreef: ‘Ik ben voor de onmiddellijke verwijdering van iedere Japanner naar plaatsen diep in het binnenland. En ik bedoel geen mooie gedeelten van het binnenland. Drijf ze op, stuur ze weg en zonder ze af in de rimboe. Laat ze slaag krijgen en pijn lijden, laat ze verhongeren en verrekken. Persoonlijk haat ik de Japanners en wet stuk voor stuk.’
Onder het mom van militaire noodzaak tekende president Roosevelt in maart 1942 het besluit dat de massale internering van alle Japans-Amerikanen mogelijk maakte, ondanks de waarschuwingen van juridische adviseurs dat de gedwongen ‘verhuizing’ van Amerikaanse staatsburgers ongrondwettig was. Met grote voortvarendheid werd aan de evacuatie begonnen, met als gevolg dat de betrokkenen dikwijls in een tijdsbestek van enkele dagen tot enkele weken al hun bezittingen van de hand moesten zien te doen. Boeren kregen niet meer de gelegenheid om hun oogsten binnen te halen, huizen en huisraad waren nog maar een schijntje waard. Theresa Takayoshi vertelde hoe de snackbar, die ze met haar man expoliteerde, werd verkocht: ‘De dag voordat we weg moesten kregen we er duizend dollar voor. We hadden een inventaris gemaakt en alles was bij elkaar tienduizend dollar waard. Alleen onze machines al kostten achtduizend - dat hadden wij ervoor betaald. En we verkochten alles voor duizend. We hadden een advertentie in de krant gezet, die er weken in bleef staan. Er stond bij dat we moesten evacueren. We kregen rijen mensen, die ons honderd of tweehonderd dollar boden. Ten slotte was er die man die duizend bood. We vroegen een paar dagen bedenktijd, maar de dag voordat we vertrokken zeiden we ja.’ John Tateishi merkt in de inleiding van zijn boek op, dat de meerderheid van de Japans-Amerikanen alles wat ze hadden opgebouwd kwijt waren op het moment dat ze naar de kampen werden afgevoerd.
Het bestaan in de kampen werd zo goed en zo kwaad als het ging draaglijk gemaakt, maar raakte spoedig verziekt door onoverbrugbare interne tegenstellingen. De aanleiding was een vragenlijst die alle kampbewoners boven de zeventien jaar moesten invullen. Twee vragen veroorzaakten veel opwinding. De eerste vroeg naar de bereidheid om in het Amerikaanse leger te vechten, terwijl het in de tweede ging om een loyaliteitsverklaring. Aan de respondent werd gevraagd in hoeverre hij of zij ertoe genegen was om - nadat aan de Verenigde Staten trouw was betuigd - ‘iedere vorm van gehoorzaamheid aan de Japanse keizer af te zweren’. Velen die misschien wel ‘ja’ hadden willen antwoorden op de eerste vraag waren razend over de tweede. ‘Ja’ zou immers betekenen dat ze impliciet te kennen gaven, dat ze voorheen trouw aan de keizer waren geweest, terwijl ‘nee’ betekende dat ze ontrouw aan de Verenigde Staten waren. ‘De vragen spleten de kampgemeenschappen in de “ja-ja”- en de “nee-nee”- groepen,’ schrijft John Tateishi, ‘en de laatste groep werd bekend als de nee-nee-jongens. Er was geen tussenpositie in deze kwestie mogelijk en vaak werden hele families uitééngedreven door dit strijdpunt, vaders gescheiden van zoons en broeders van broeders. (...) De conflicten hierover gingen zo diep, dat na veertig jaar deze loyaliteitsvragen de Japanse Amerikaanse gemeenschap nog steeds verdeeld houden.’ Violet de Cristoforo, een van de ondervraagden in And Justice for All zegt er het volgende over: ‘Mijn leven zal nooit meer hetzelfde zijn. Ik zal het meenemen in mijn graf en ik weet zeker dat mijn kinderen er ook nog onder gebukt zullen gaan. Drie generaties van mijn familie zijn hierdoor uit elkaar gevallen. Ik weet niet waarom ik er niet bitter over ben. Maar wat heb je daaraan? Ik zou er alleen maar
ziek van worden.’