Rapporteren van binnenuit
De kameleontische journalistiek van Carolijn Visser
Alle dagen vrij Jeugd in de jaren 70-80 door Carolijn Visser Uitgever: Meulenhoff, 164 p., f24,50
Lodewijk Brunt
Carolijn Visser
Appie woont in Middelburg en is meestal te vinden in zijn stamcafé De Verkeerde Wereld. Hij is vijfentwintig jaar en beschouwt zichzelf als ‘werkloosheidsexpert’. Vlak nadat hij in 1977 van de mts kwam was er via uitzendbureaus nog wel werk te vinden, maar nu is het anders. Terwijl hij een slokje bier neemt zegt hij: ‘Er zijn veel mensen die tegen mij zeggen dat ik een mooi leven heb. Maar zo eenvoudig ligt het niet. Ik vind de Nederlandse samenleving soms net een Afrikaanse stam waarvan de meeste stamleden op jacht gaan en hutten bouwen. Apart zit dan een stelletje met een hek eromheen, die mogen niks doen. Zo nu en dan krijgen ze een bord eten voorgeschoteld. Dat zijn wij.’ Appie maakt deel uit van een leger dat bestaat uit een kwart miljoen jongeren zonder werk, waarvan een groot deel nu al tot de ‘langdurig werklozen’ behoort. Ze vormen de verloren generatie en zitten met de vraag hoe ze hun tijd moeten doorkomen: ze hebben alle dagen vrij.
Alle dagen vrij heet de bundel reportages over de jeugd in de jaren zeventig en tachtig, gemaakt door Carolijn Visser voor de Haagse Post en NRC Handelsblad in de periode 1978-1984. De titel is mooi maar misleidend, want in het boek komt meer aan bod dan de problematiek van Appie en de zijnen. Carolijn Visser heeft gekeken naar scholen, kleding, uitgaansleven, de verhoudingen tussen jongens en meisjes, ‘stijlen’ van jeugdcultuur, krakers, drugverslaafden, verschillen tussen stad en platteland, betrekkingen met ouders en leerkrachten. En dat alles niet alleen in Nederland, maar ook in de Verenigde Staten, Japan, Zwitserland en Hongarije. Dat lijkt een verwarrende veelheid, in de praktijk valt het mee. De schrijfster heeft een speciale, onnadrukkelijke manier van kijken en noteren, die een herkenbaar stempel drukt op ieder onderwerp dat ze behandelt. Haar werk lijkt in dit opzicht op dat van Joan Didion. Ergens in haar boek komt een kraker aan het woord die de volgende typering geeft van de journalistiek: ‘Alleen als er klappen vallen of als er mensen worden gearresteerd, dan pas zijn de journalisten geïnteresseerd.’
De stijl van Carolijn Visser is een andere. Haar belangstelling gaat uit naar minder dramatische situaties en gebeurtenissen, een gesprek met Appie in het café bijvoorbeeld, of een disco-avondje in de provincie. Wat ze daarover opschrijft is nauwelijks spectaculair te noemen, maar doet in beeldend vermogen niet onder voor een verslag over vechtpartijen of arrestaties. De woorden die ze uit Appie zijn mond optekent maken een hele agogische bibliotheek over werkloosheid overbodig. Hij is begonnen met zwart bijverdienen door zijn flat aan Duitse toeristen te verhuren terwijl hij zelf een kraakpand betrok. ‘Ik kan toch niet mijn hele leven afhankelijk blijven van een uitkering?’ zegt hij. ‘Het wordt voor mij toch ook wel eens tijd om te trouwen, kinderen te krijgen, een autootje te kopen?’
Naar mijn smaak is het fraaiste portret uit het boek dat van graffiti-artist De Zoot. Het verscheen oorspronkelijk in de Haagse Post in 1980. ‘Voor Café de Dood staan De Zoot en een stel vrienden op de muur te schrijven. N(ucleair)-Power, Fendex, Nike en Kodiake Stone, allemaal in eenzelfde stijl uitgedost. Zeer kort haar, dat van Fendex is kanariegeel, en veel badges op de zwarte kleren. Er worden opmerkingen gemaakt in uiterst beschaafd Nederlands. Uitgezonderd Kodiak Stone zijn het leerlingen van het Barlaeus Gymnasium.’ Carolijn Visser trekt met deze jongens op en beschrijft hoe ze zich verlekkerd op de gladde muren van een ondergrondse tunnel storten. ‘De favoriete plaats is het kruispunt van drie gangen. Onder, links- en rechtsboven, suist het verkeer voorbij.’
Het is geen sinecure om als journalist deze en dergelijke kringen binnen te dringen en voldoende vertrouwen te wekken om mensen aan het praten te krijgen. Tussen de regels door valt daar af en toe iets over te lezen. Zoals in een stukje over werkende jongeren: ‘Werkende jongeren en leerlingen van het lager beroepsonderwijs wilden iedere keer eerst weten wat voor iemand ik was, waar ik woonde, of ik getrouwd was, wat voor soort baas ik had, wat ik in het weekend deed.’ De antwoorden waren blijkbaar bevredigend. ‘Op allerlei manieren stelden zij mij op m'n gemak; ze gaven me sigaretten en legden uit wie op wie verliefd was in de klas.’ Het is dit vermogen - ergens entree vinden en vervolgens deel te worden van de omgeving - dat journalistiek, evenals andere vormen van sociaal onderzoek, tot een kunst maakt waarvoor lang niet iedereen in de wieg gelegd is.
De grote kracht van journalistieke reportages als die van Carolijn Visser is de droge documentatie van het gewone le-
[Vervolg op pagina 23]