In het spoor van Vestdijk
Poëziedebuut van De Roy van Zuydewijn
De visionair door H.J. de Roy van Zuydewijn Uitgever: De Arbeiderspers, 128 p., f29,50
Rob Schouten
Een merkwaardig en boeiend experiment heeft H.J. de Roy van Zuydewijn, een debutant met naar ik meen een Propria Cures-verleden, uitgehaald in zijn eerse bundel De visionair. Hij veranderde een prozawerk in een lange cyclus poëzie; de drieëntachtig (!) sonnetten ontlenen hun stof namelijk geheel aan Vestdijks roman Een moderne Antonius. Bankier Olivier wordt in toenemende mate gepest door visioenen en hallucinaties, die hij aanvankelijk als lastige gasten ervaart die zijn dagelijks ritme verstoren, maar die steeds meer zijn gastheren worden tot hij in een totale waanwereld komt te leven, waarin het onderscheid werkelijkheid-verbeelding niet alleen onmogelijk wordt maar op den duur zelfs ongeldig lijkt. De gemaltraiteerde Olivier leert met de innerlijke samenhang of juist de onlogica van zijn dromen leven en tracht er zelfs mee te experimenteren, tot na een plotselinge uitbarsting de genezing intreedt. Of juist niet? Vestdijk maakt geen definitieve keuze tussen het normale heelal en het anti-heelal want in de slotregels, als Olivier gelouterd lijkt, keren de duivelse belagertjes nog één keer terug om de hoofdpersoon, met in zijn gezelschap de lezer, in te peperen dat wanen geen einde hebben en we tenslotte in een gesloten universum leven. Bij herlezing beviel Een moderne Antonius mij buitengewoon om de soms uitermate geestige verwerking van het beangstigende onderwerp - het boek loopt, samen met De redding van Fré Bolderhey en De kellner en de levenden duidelijk vooruit op het werk van Brakman.
De Roys De visionair loopt parallel met het verhaal van Vestdijk, maar door de geheel andere vorm ontstaan er verschillen in behandeling van de stof. Sommige passages bij Vestdijk worden door De Roy overgeslagen, andere juist uitgediept; soms interpreteert De Roy een gebeurtenis die Vestdijk aan de verbeelding van de lezer overlaat, op andere momenten vat hij door Vestdijk plastisch uitgesponnen evenementen krachtig samen. Het geheel heeft zodoende, ook als ‘roman’ gelezen, een zelfstandig karakter gekregen.
In zijn verantwoording schrijft De Roy dat zijn cyclus een paradoxale kruising te zien geeft tussen wat Vestdijk ‘het lyrische beginsel van de roman’ noemde en wat men naar analogie daarvan het episch beginsel van de poëzie kan noemen. Zo is het precies: hij onderzoekt de roman op ‘verticale’ mogelijkheden in gedichten die, voor hedendaagse poëzie ongebruikelijk ‘horizontaal’ zijn. Afgezien van het verschil in vorm is er ook een verschil in vertelperspectief: bij Vestdijk is Olivier een hij-personage (episch), bij De Roy een ik (lyrisch). Het merkwaardige verschijnsel doet zich nu voor dat de in principe afstandelijker benadering van Vestdijk meer binnenkant geeft, zich meer in de patiënt verplaatst, terwijl de subjectieve benadering van De Roy tot meer buitenkant leidt, tot de visie van een psychiater.