Kennis & Vernuft
De biologie van het zinloze
Rob Sijmons
Hoog in de Pyreneeën, moeizaam het complete tenthuishouden torsend, gemaakt evenwichtig ademend en aan elke stap een bestudeerde traagheid gevend, met slechts een vermoeden van vergezichten achter de nevels, komt vanzelf weer de onvermijdelijke oervraag van de bergwandelaar boven: wat is het doel van dit zinloze gepeiger?
Er is wel iets van een beloning, de schitterende panorama's die de wandelaar exclusief krijgt, de charme van de verlatenheid en de romantiek van het kampvuur voor dat eenzame tentje bij zonsondergang. Maar meestal is het zwoegend duizend meter stijgen om daarna, soms weer even vermoeiend, de hoogtewinst te verspelen. Thuis weet ik dit soort vakantie dan weer enthousiast te verkopen; maar het blijft een lofzang op de zinloosheid. Zoals Sir Edmond Hillary zei toen hij, na de eerste beklimming van de Mount Everest, de vraag beantwoordde waarom hij die berg zo nodig op moest: ‘Omdat hij er is.’ Zo'n zinledige ‘verklaring’ staat haaks op elke wetenschappelijke beschouwing; maar als ze voor één groep wetenschappers onbevredigend is, dan wel voor evolutiebiologen, die achter elk verschijnsel per definitie een evolutionair doel moeten zien. En dat terwijl juist zij vaak met de (schijnbaar) meest onzinnige vormen van gedrag geconfronteerd worden. In zijn mooie bundel korte essays Ever since Darwin (Pelican, 1980) noemt Stephen Jay Gould het bizarre voorbeeld van de ‘moedermoord’ bij een soort vliegjes. Onder bepaalde omstandigheden is de voortplanting bij de vrouwtjes ongeslachtelijk. Al in de larve- of popfase van hun bestaan ontwikkelen zich in het lijf van de moeder de jongen. Niet in de ‘baarmoeder’ maar midden in het gewone weefsel. Dat de jongen daarna als voedsel opeten: ‘ze verslinden hun moeder van binnenuit,’ zoals Gould schrijft. Al een paar dagen later - veel sneller dan bij de geslachtelijke voortplanting - krijgen de jongen eigen kroost die opnieuw hun moeder opeten.
‘De theorie van natuurlijke selectie,’ aldus Gould, ‘ontvangt de sterkste ondersteuning als we bevredigende verklaringen bedenken voor verschijnselen die ons intuïtief treffen als bizar of zinloos.’ Voor zinloos gedrag is geen plaats, zo lijkt het, en het moet gezegd: voor het moedermoorden is een redelijk plausibele verklaring bedacht. De betreffende vliegjes leven namelijk afwisselend in perioden van immens voedseloverschot en grote schaarste. Ze zijn afhankelijk van een paddestoel: heeft een vliegje er een gevonden, dan verkeert het in luilekkerland; is de paddestoel op, dan is het hongeren en zoeken geblazen.
Als overlevings-strategie - een centraal doel in evolutie en natuurlijke selectie - is het bizarre gedrag van de vliegjes prima. Bij overvloed aan voedsel wordt zoveel mogelijk energie geïnvesteerd in de produktie van nageslacht. Zodra de voedselramp daarna toeslaat, levert de ruime aanwezigheid van kroost een grotere kans op overleving van de soort.
Getroffen door een fascinerende zin las ik onlangs ook wat recent onderzoek over enigszins bizar seksueel gedrag bij krekels. Eerst de zin, over het bruiloftsvoederen door insektenmannetjes: ‘Voedselgeschenken aangeboden aan vrouwtjes voor, tijdens of na de paring, bestaan onder meer uit prooi die door hetmannetjes gevangen is, afscheidingen van klieren en, in sommige gevallen, het eigen lichaam van het mannetje.’
Het krekelonderzoek van de Canadees Scott Sakaluk (Science, 10 februari 1984) betreft overigens alleen de afscheidingen van de (geslachts)klieren. Het doel daarvan is volgens hem: zorgen dat het sperma lang genoeg onaangeraakt blijft om de bevruchting te laten plaatsvinden. Het vrouwtje eet eerst de kennelijk zeer lekkere ‘spermatophylax’ alvorens te beginnen aan de voor de bevruchting belangrijke sperma-ampullen. Maar dan zijn er al vijftig minuten verstreken, en is zij al bevrucht.
Evolutie-biologie is onvermijdelijk zonder kosten-baten-analyse, en bij de krekelsoort van Sakaluk zijn de kosten van het bruiloftsvoeren ‘niet verwaarloosbaar’: tot zes procent van het lichaamsgewicht van het mannetje. Maar voor het verzekeren van de voortplanting is dat natuurlijk weinig (en zeker minder dan het hele lichaamsgewicht, wat dus ook kan voorkomen). Dat dergelijke onderzoekers eigenlijk halve economen zijn blijkt ook uit het werk van de Australiër Darryl Gwynne naar hetzelfde fenomeen bij een andere krekelsoort. Hij toetst de bruiloftsmalen aan de ‘theorie van de ouderlijke investering’: voeren door het mannetje verhoogt de ‘fitness’ van het vrouwtje en beïnvloedt tevens het patroon van seksuele selectie. Vrouwtjes die goed gevoerd worden, hebben namelijk een groter succes bij de voortplanting omdat zij meer en grotere eitjes leggen.
Vrouwtjes blijken dan ook een voorkeur te hebben voor mannetjes die grotere spermatophylaxen produceren: dat is het evolutionaire selectie-argument. Veldstudies hebben zelfs een ‘rol-omkering bij het voortplantingsgedrag’ onthuld, waarbij vrouwtjes agressief strijden om mannetjes die in staat zijn tot produktie van dergelijk voedsel, aldus Gwynne in Nature (26 januari 1984).
Onderzoekstechnisch zijn dit natuurlijk wetenschappelijke hoogstandjes, maar de manier waarop het middel aan het doel geplakt wordt verdient toch geen ereprijs voor elegantie. De vraag is overigens of op dit terrein elegantie te verwachten is. Misschien leven we nog steeds te veel in het idee dat de natuur, al dan niet met God als architect, perfectie oplevert. Een misvatting die al door de vader van de evolutietheorie bestreden is. Darwin, zo schreef Nobelprijswinnaar François Jacob, ‘heeft constant het argument van de perfecte schepping bestreden. In de hele Origin of Species benadrukt Darwin de onvolmaaktheden in structuur en functie van de levende wereld. Hij houdt niet op met onderstrepen van de bizarheden, en de vreemde oplossingen die een rationele God nooit benut zou hebben.’ (Le jeu des possibles, Livre de poche, 1981).
‘De natuurlijke selectie,’ aldus Jacob,’ werkt niet op de manier van een ingenieur maar van een knutselaar. Een knutselaar die nog niet weet wat hij zal gaan vervaardigen, maar alles wat hem voor handen komt, pakt voor een nieuwe functie.’
Zo'n imperfecte knutselaar moet ook onvolmaakte en soms zinloze produkten afleveren; maar de vraag naar de biologie van het zinloze (gedrag) is kennelijk te veel - of per definitie een onmogelijke. Misschien wel een vraag als het raadsel dat Alice van de Mad Hatter opkreeg. ‘Ik geef het op,’ zei Alice uiteindelijk. ‘Wat is het antwoord?’
‘Ik heb er geen idee van,’ zei de Hatter.
‘Ik evenmin,’ zei de Maartse Haas. Alice zuchtte vermoeid. ‘Ik geloof dat je wel iets beter met de tijd kunt doen,’ zei ze, ‘dan het opgeven van raadsels die geen antwoord hebben.’