The Only Problem door Muriel Spark Uitgever: Bodley Head, 189 p., f41,60 Importeur: Nilsson & Lamm
Anthony Paul
Muriel Sparks romans zijn kort, als een skelet, maar niet noodzakelijkerwijze mager; ze heeft weinig tijd voor sentimenten en meer belangstelling voor het wezenlijke van de menselijke natuur dan voor de toevalligheden van een individueel lot. Ze speelt een virtuoos spel met traditionele romantechnieken, zet de lezer met conventionele verwachtingen voortdurend op het verkeerde been, goochelt à la Pirandello met fictie en werkelijkheid, waarheid en bedrog, de wereld en kunst. Ze schrijft met een heldere eenvoud die echter zeer verraderlijk is. Ze is een zuivere satirica die steeds verband legt tussen slordig denken en morele armoede.
Haar werk straalt een superieur gemak uit, dat gepaard gaat aan een zekere nonchalance tegenover haar eigen scheppingen. Soms ontdoet ze zich aan het eind van haar roman van haar figuren, alsof ze toch niet echt zijn, en zelfs al waren ze dat wel, dan zou het er nog niet veel toe doen aangezien de wereld van de zondige mens maar een onbevredigende farce is.
Aan die koele afstandelijkheid ontleent Sparks werk zowel zijn pluspunten als zijn tekortkomingen. Haar houding geeft haar een zelfverzekerde, katholiek-satirische kijk op het absurde van de mens, maar hier en daar lijkt ze zo weinig om haar figuren te geven, dat de lezer zich afvraagt waarom hij zich voor ze zal interesseren. Soms verliest ze zich zo in haar ideeën dat ze haar verantwoordelijkheden als romanschrijfster vergeet. Dat gold sterk voor Territorial Rights (1979), maar niet voor het geslaagde, bijzonder onderhoudende Loitering with Intent (1981); ook in The Only Problem is het een, zij het secundair, probleem.
De plot van The Only Problem is minder ingewikkeld dan we van Spark gewend zijn: de centrale figuur is Harvey Gotham, een rijke Canadees die zich in een huisje in de Vogezen heeft teruggetrokken om het boek Job te bestuderen. Kort daarvoor heeft hij zijn vrouw Effie verlaten: de breuk kwam abrupt toen ze chocolade uit een supermarkt stal en zich met kletspraat over het kwaad van het kapitalisme rechtvaardigde. Effie is intussen in verwachting van haar minnaar en wil alimentatie, iets waarover Harvey niet wenst te praten. Het enige dat Harvey interesseert is het boek Job en het Enige Probleem, het probleem van het menselijk lijden. Hoe kan men dat rijmen met het bestaan van een almachtige en goedaardige god? Daarover heeft hij interessante gesprekken - al komen ze er niet uit - met zijn beste vriend Edward, een gewezen predikant die acteur is geworden en met Effies zuster Ruth getrouwd is. Op een gegeven moment verschijnt Ruth met Effies baby en wordt Harvey's minnares. Zij en Effie zijn dochters van een predikant en ze voelt zich beter op haar gemak met iemand in de god-business.
De geestige, goed gedoseerde huwelijkskomedie weerspiegelt de neiging van de verschillende figuren zich al dan niet serieus in het leven te verdiepen. Harvey die zich zo nobel en filosofisch heeft teruggetrokken, doet ten slotte niet meer dan dat, en dan nog alleen omdat hij er het geld voor heeft; de praktische Ruth brengt hem terug in het leven. Effie heeft een gevaarlijke en destructieve neiging naar het abstracte: op de universiteit is ze ontspoord, van het pad afgedwaald (waarop ze zegt: ‘Welk pad? Wiens pad?’); ze bezondigt zich aan sociologisch gezwets en proletarisch winkelen. Ruth neemt de realistische kant van de god-business op zich: als predikantsvrouw gaf ze les in kinderverzorging en jam maken (in de romans van Spark hebben dergelijke terloops vermelde details altijd grote betekenis). Harvey vindt Ruth bourgeois en Effie anarchistisch en aristocratisch: ze is aantrekkelijker dan Ruth maar een onmogelijk iemand.
Harvey's toch al verstoorde eenzaamheid wordt nog ernstiger aangetast als de politie hem ondervraagt en de pers belangstelling toont: Effie schijnt zich aangesloten te hebben bij een terroristenbende die de supermarkten in de buurt opblaast en berooft. Harvey wordt ervan verdacht de groep te financieren, wat hij uiteraard ontkent. Hij ontkent ook dat Effie een terroriste zou kunnen zijn, al denkt hij in zijn hart dat ze het is. Zo discussieert hij met de politie, als Job met god - die, net als de politie, de vragen stelt en de antwoorden weet.
Sparks vlotte, lichte verteltechniek is heel effectief in bij voorbeeld de scène waarin Harvey Effie verlaat. Nadat ze de chocolade gestolen heeft geeft ze een chaotische verklaring: ‘Waarom zouden we ons zelf niet helpen? De multinationals en monopolies verdienen dik aan ons en twee derde van de wereld lijdt.’ Edward en Ruth komen met redelijke bezwaren; de jonge Nathan, die voorbestemd is een terroristengroupie te worden, zegt: ‘Ach, ik weet niet.’ Harvey, die het wel weet, vraagt of ze even kunnen stoppen (ze rijden op een Italiaanse autostrada), stapt uit en wandelt Effies leven uit.
Maar in de tweede helft wordt het boek mager en mechanisch, als roman, niet als intellectuele discussie. Uit de episoden over de politie en terroristen blijkt al te duidelijk dat Spark terrorisme maar verachtelijk vervelend vindt. De roman die achter het droombouwsel latent aanwezig is, de discussie tussen god en Job, is fascinerend; maar het bouwsel eromheen overtuigt niet. Of, om het eens met een andere metafoor te proberen: het is het literaire equivalent van het meest extreme soort nouvelle cuisine; voedzaam, dat wel, en goed voor je, maar na de maaltijd verlang je naar ouderwets vullend literair brood en aardappeltjes die in een jus van beelden en sfeer zwemmen.
■