[In het pak/9 - vervolg]
het hemd zo niet goed bleef zitten.
Daar de verticale stijl van de gotiek nu voorbij is en in de renaissance horizontaal gebouwd wordt, wordt de lijn van het kostuum nu ook zo: platte baret, brede schouders, horizontaal decolleté en zeer breden neuzen in de schoenen, de zgn. koemuilen. In de mode gekomen door een vorst met moeilijke voeten, Karel VIII van Frankrijk, want hij had zes tenen!
En het vrouwenkostuum? Niks geen opgeblazen toestanden. Vrouwen zijn ronduit het bezit van hun man. Voor het eerst zien we een metalen korset, met heuse scharnieren aan één kant, en voor het eerst ook een hoepelrok, de kegelvormige fardegalijn. Dus van top tot teen beschermd tegen ‘boze mannen’.
Ze dragen een strak lijfje met een horizontaal decolleté, mouwen die heel wijd uitlopen en dan teruggeslagen worden. Er zit een poffende mouw onder. Over de fardegalijn wordt een rok gedragen die van dezelfde stof is als de ondermouw en er gaat een overrok, die openstaat, overheen. Op het hoofd een versierde, stijve band met een donkere lap eraan vast. Dan draagt men om de taille een lange ketting met een parfumbol eraan. Want we moeten het nu maar zeggen: ze stonken als een bunzing. Van de zestiende tot de negentiende eeuw is een lekker bad taboe. Dus als de lucht die ze verspreiden al te bar wordt, zwaaien ze die ketting met bal lustig in het rond en verspreiden aldus een heerlijke geur.