Afstandsbediening
Van Dis contra Tabakov
Nico Scheepmaker
Het is alweer veertien jaar geleden, maar als ik een voorbeeld wil geven van een pijnlijke situatie in het algemeen en meer in het bijzonder van iemand die in een dictatoriaal geregeerd land woont en werkt en daarvan ondanks alles het beste tracht te maken zonder nochtans in een concentratiekamp te geraken of zijn werk te verliezen, dan vertel ik van de adjunct-directeur van de Loemoemba Universiteit in Moskou, waar de (meeste?) buitenlandse studenten worden geparkeerd die met een beurs of op uitwisselingsbasis enkele jaren in de Sovjetunie mogen studeren. Ik heb toen in 1970 nog enkele van die Afrikaanse studenten op straat ontmoet die, verre van dankbaar, de indruk maakten blij te zijn eindelijk weer eens iemand van hun ‘own people’ te ontmoeten, een gewone westerling net als zij zelf.
Ik bracht in het gezelschap van Ed van der Elsken (fotograaf) en Anne M. van den Heuvel (eindredactrice Eva), een soort werkbezoek aan de Loemoemba Universiteit waar we werden rondgeleid door de adjunct-directeur, een aardige, intelligente, van randloze bril voorziene intellectueel. Op een gegeven ogenblik passeerden we de leeszaal, waar ik menige Afrikaanse, Aziatische en Zuidamerikaanse student de krant zag lezen, en in een onbewaakt ogenblik, bij wijze van slip of the tongue, geheel en al per ongeluk, in m'n zenuwen en door grote onoplettendheid, stelde ik toen de vraag of er ook kranten als Le Monde, The Times, Herald Tribune en dergelijke in de leeszaal voorradig waren?
Ik krijg nu nog het schaamrood op de kaken als ik aan deze faux pas terugdenk. Op zich zelf is vragen naar de bekende weg natuurlijk al een doodzonde voor elke journalist, maar vragen naar de bekende weg in een dictatoriaal geregeerd land is daarenboven ook nog een teken van slechte smaak. En wat gebeurde? Deze aardige, intelligente, qua kennis ver boven mij uitstekende geleerde riep natuurlijk onmiddellijk dat al deze en soortgelijke kranten uiteraard ter lezing voorradig waren, en als hij het daar nu nog maar bij gelaten had was er nog niks aan de hand geweest, maar in een act van overdoing wou hij het ons nog aantonen óók. Langs de wand stonden kasten met laadjes, en hij trok een lade open om ons te bewijzen dat daar The Times in zat. Zat er natuurlijk niet in. Volgende lade, weer niets, nog een lade, weer niets, tot hij tenslotte op zijn knieën in de gang ook de onderste laden zat open te trekken, op zoek naar iets waarvan hij zelf wist dat het er niet was, en waarvan wij wisten dat het er niet was, en waarvan hij wist dat wij ook wel wisten dat hij dat ook wel wist... ‘Laat maar, laat maar, we geloven het zó wel!’ riep ik, in een uiterste poging nog zoveel mogelijk van de goede smaak te redden wat er te redden was, maar toen was het al te laat. Hij had zowat alle laadjes opengetrokken en niets gevonden van wat hij wist dat er niet was...
Oleg Tabakov, foto Kippa
Eenzelfde fout tegen de goede smaak maakte Adriaan van Dis toen hij in zijn laatste programma voor de vakantie als eerste van vier buitenlandse gasten de Russische acteur Oleg Tabakov ontving. Tot zijn verontschuldiging mag aangevoerd worden dat Adriaan van Dis bij de komst van Tabakov overrompeld werd door het feit dat diens kennis van de Engelse taal, in tegenstelling tot wat hem verzekerd was, weliswaar verrassend goed was voor een Rus die geen Engels had gestudeerd, maar anderzijds ook niet verder reikte dan een amicaal gesprek over het weer, voetbal en hoe het met de kinderen gaat. De hoge vlucht, die Adriaans gesprekken doorgaans nemen, vergt een grotere woordenschat dan Oleg Tabakov kon opbrengen, maar gelukkig zat Laura Starink in de IJsbreker, die op het laatste nippertje en à l'improviste als tolkin kon worden ingeschoven.
De fout die Adriaan van Dis maakte was, dat hij al vrij snel de ideologische aspecten van het kunstenaarschap in de Sovjetunie erbij haalde. ‘Als je zo'n man helemaal uit Moskou naar Amsterdam haalt, kun je toch niet alleen over koetjes en kalfjes gaan praten,’ zegt Adriaan van Dis achteraf, en daar heeft hij ook weer gelijk in. Maar Oleg Tabakov gaf er blijk van, dat hij op de omzichtige manier die in zo'n dictatuur past best bereid was te kennen te geven dat hij ook niet de hele dag loopt te juichen over de situatie in zijn land. De roep om meer ideologie in de films, deed hij af met de opmerking dat in zulke propagandafilms niet altijd de talentvolste acteurs optreden, en op de vraag naar de bekende weg of hij als lid van de partij en bekend kunstenaar niet allerlei voordelen genoot, zei hij dat hij dat niet wist; als ik een slecht acteur ben blijf ik toch een slecht acteur, en voor de rest ben ik heel lichtzinnig.
Na afloop, las ik bij Harry Hosman in de Volkskrant, toonde Oleg Tabakov zich nogal verstoord over de politieke aard van de meeste vragen, en daar kan ik wel inkomen. Het is immers een ongelijke strijd van iemand die alles kan vragen wat hij wil tegen iemand die lang niet alles kan antwoorden wat hij wil omdat ‘Freund mithört’. Het is hetzelfde als wanneer je aan een Nederlander voor de televisie vraagt of hij wel eens naar de hoeren gaat, zei Laura Starink beeldend: of hij nu wel of niet gaat, hij zal het in de meeste gevallen toch niet zeggen, dus je kunt het net zo goed niet vragen, tenzij het je bedoeling is de man in grote verlegenheid te brengen. En dat was Adriaan van Dis' bedoeling niet, zoals blijkt uit het feit dat hij de vraag, en vooral het antwoord, in de montage heeft verwijderd die hij aan Ivo Pogorelić, de Joegoslavische pianist, over de ideologische aspecten van diens opleiding in Moskou stelde. ‘Wordt deze discussie op die manier niet té interessant?’ vroeg Pogorelić ironisch. ‘Maar zo'n gesprek kan toch niet interessant genoeg zijn?’ antwoordde Adriaan van Dis. ‘Maar niet iedereen is even competent om over zulke zaken te praten,’ zei Pogorelić. ‘Bedoel je mij daarmee?’ vroeg Adriaan van Dis. ‘Nee, een van de vorige gasten,’ zei Pogorelić. Uit hoffelijkheid jegens Oleg Tabakov hebben Adriaan van Dis c.s. dat er toen maar uitgehaald...