| |
| |
| |
Het raadsel in de spiegel
De avonturen van Buruma in Wonderland
De spiegel van de zonnegodin Japanse zelfportretten door Ian Buruma Uitgever: De Arbeiderspers, Synopsis 236 p., f39,50
Cees Nooteboom
Alleen de oprecht gefascineerde wil lijden voor zijn fascinans, en peurt daar misschien nog wel genot uit. Voor de buitenstaander blijft dat iets merkwaardigs houden. De verbijsterende hoeveelheid horror- en misdaadstrips, slechte films, sentimentele homu durama's (home drama's), stripteasevoorstellingen en glittershows die Ian Buruma jarenlang gezien en geannoteerd moet hebben om in zijn boek De spiegel van de zonnegodin een beeld van Japan en de Japanners te kunnen geven, is letterlijk overstelpend. Ik kon de barrage van namen, titels, jaartallen en plots maar in afgepaste doses tot me nemen: als het te veel werd, raakte ik letterlijk overstelpt - en ik betwijfel of er, behalve misschien in sociologische deelstudies, iemand ooit met zoveel details is komen aandragen uit zulk een vreemde melange van bronnen.
Het is alsof een Peruaanse socioloog een ananlyse van de Nederlandse samenleving en het volkskarakter zou maken aan de hand van Story en Privé, de televisieseries van Willy van Hemert, het Theater van de Lach, de sexshows in Casa Rossa, de tekeningen van Peter van Straaten, de teksten van André Hazes, Swiebertje en Het Amsterdams Volkstoneel gemengd met een studie van de serieuzere Nederlandse film, de thematiek van Vestdijk, de gedichten van Remco Campert en de seksualiteit bij Wolkers. Dat klinkt eigenaardig, maar het is min of meer precies wat Buruma gedaan heeft, want het zijn niet alleen Nôh en Kabuki, Mishima en Tanizaki die aan de orde komen, maar ook schoenlepelverkrachtingen, ‘politieke’ porno, de psychologische achtergrond van massage-instituten en ‘drie zakdoekendrama's’. Voor dit tonnage aan informatie kunnen we de schrijver dankbaar zijn. Ten eerste omdat het zoals het er staat op zich fascinerende lectuur is, ten tweede omdat we het oermateriaal niet allemaal zelf tot ons hoeven nemen. Ik mag rustig Kawabata lezen terwijl Buruma zo te zien enkele jaren van zijn leven ononderbroken voor de televisie heeft doorgebracht en danig voor ons door de modder heeft gewaad. Opengesneden vrouwen, rivieren van bloed, beken vol tranen, of, zoals Buruma het zelf zegt bij een analyse van een strip voor kinderen (Dame Oyaji - Stomme Vader): ‘En zo gaat het door, in een eindeloze serie van wreedheden.’ De analyse betreft hier dan de rol van de vader in het gezin. Wie nog met het beeld rondloopt van de Japanse vader als patriarchale heerser kan dat lezend kwijtraken. De arme vader wordt in het betreffende gezin als een hond aan de paal gebonden, moet op handen en voeten boodschappen doen, wordt levend geroosterd in een crematorium, en zijn enige vriend in deze wrede wereld, een kanarie, wordt hem onder luid gelach van de kinderen bij de maaltijd opgediend. Is dit nu het
beeld dat ik moet krijgen van de gemiddelde employé van Honda, Mitsubishi en het Ministerie van Economische Zaken? Buruma zegt er dit over: ‘Vooral sinds zijn toch al wankele positie door recente ideeën over demokurashi (voor een r in een Europees woord komt altijd een u, N.) nog verder is ondermijnd, wordt vader vaak belachelijk gemaakt. (...) Nogmaals, dit is een stripverhaal voor kinderen en, hoewel enigszins extreem, bepaald niet uitzonderlijk.’
De jonge Yoshitsune als vechtende bishonen op een plaat van Takabataka Kasho
| |
Schuld
Ik ben maar een paar keer in Japan geweest, en elke keer waren, bij vertrek, de raadsels groter dan bij aankomst. Dit boek is misschien de meest intensieve reis die ik door Japan gemaakt heb, en ik moet er eigenlijk hetzelfde van zeggen. Ik ben het niet gaan lezen om nu eindelijk de panacee voor al mijn onbegrip te vinden, maar het raadsel, zoals dat nu eenmaal met geheimen gaat wordt voor mij in dit geval, juist door de sleutels die Buruma aanreikt, eigenlijk alleen nog maar groter. Er is waarschijnlijk ook niets geheimzinnigers dan het idee van het wezenlijk andere. In de film Sans Soleil van Chris Marker, die ik een paar dagen geleden zag en die voor een groot deel in Japan op straat gefilmd is, zie je ze lopen, de salarymen, zoals dat daar heet. Toen ik er was maakte dat ook al zo'n indruk op me, zo'n menigte mannen die je tegemoet komt lopen bij het spitsuur, allemaal in pakken en witte overhemden met dassen, die als het duizendvoudige beeld van één zo'n man op een voor Europeanen onvoorstelbaar gedisciplineerde wijze stil blijft staan voor het rode stoplicht. In die hoofden huizen dus de begrippen waarvan Buruma overvloedig de emotionele en sociale lading uitlegt. Maar ook die uitleg roept weer zijn eigen vragen op. Als hij het bij voorbeeld, in verband met het ‘populairste toneelstuk dat ooit in de Japanse taal werd geschreven’ (Chushingura, ofte wel het verhaal van de zevenenveertig ronin) heeft over het begrip on dan wreekt zich op de eerste plaats de dubbelzinnigheid van onze eigen taal. Bij ons - en dat zegt dan natuurlijk weer iets over ons karakter in vergelijking met bij voorbeeld het Engelse of het Spaanse - betekent het woord schuld zowel een financiële als een morele schuld. Nu treedt er een dubbele begripsverwarring op, want Buruma zegt in deze passage dat elke Japanner ‘met een schuld geboren
wordt, die hij of zij moet afbetalen’. Deze schuld heet on, en men heeft die aan ‘de voorouders die de familie in stand hebben gehouden, vervolgens aan de ouders, die verantwoordelijk waren voor de geboorte van hun kind’ te danken. En hoewel het duidelijk is dat dit meer van doen heeft met een vorm van ereschuld dan met het christelijke begrip van erfzonde (en de daarbij behorende erfschuld) toch lijkt het erop dat een Japanner, bij het niet voldoen van die schuld schuldig is, en dat kan nu juist niet, want hoewel het woord schuld, schuldgevoelens en schuldig in meerdere passages vallen, betoogt Buruma tegelijkertijd dat de Japanner het westelijke idee van de morele schuld niet kent omdat hij zich niet gedraagt volgens een universeel principe, maar volgens sociale gedragsregels. Wie die overtreedt, voelt eerder schaamte. Of is het toch schuld die aan de schaamte vooraf gaat?
| |
| |
Het lijkt nu misschien of ik het nodeloos ingewikkeld maak, en ik denk dat dat niet zo is. Het is gewoon ingewikkeld, en de paradoxale verdienste van dit boek is dat het de ingewikkeldheid zo duidelijk maakt. Voor een aantal begrippen, zoals giri, amae, kata en koha zijn ook geen lapidaire vertalingen, alleen maar onschrijvingen te geven. Maar het feit dat die omschrijvingen mogelijk zijn, betekent weer dat die begrippen begrijpelijk gemaakt kunnen worden, waarmee het idee van het wezenlijk andere al minder totalitair wordt. Wezenlijk anders, mag je dat wel zeggen? Daar ben ik, ook na dit boek, niet uitgekomen. Iemand die opgroeit in een samenleving die uitgaat van algemeen geldige morele principes moet wezenlijk anders zijn dan iemand die opgroeit in een maatschappij van sociale gedragsregels.
| |
Eigen lot
In die laatste maatschappij is hij, en Buruma toont dat uitvoerig aan, lid van een groep, van de ‘Japanse familie’ en doet zijn best, ten koste van zijn individualiteit, zich als lid van die groep te gedragen, er niet uit te vallen, zich vooral niet als anders te manifesteren. Dat leidt in het Westen al gauw tot de misvatting dat de Japanner als individu eigenlijk niet zou bestaan. En al is het zeker dat er een vorm van onverschilligheid tegenover het eigen lot bestaat die wij zo niet kennen, je hoeft toch maar een paar romans van Kawabata of Oë Kenzaburo of, teruggaand in de tijd, van Saikaku Ihara of Murasaki Shikibu te lezen om te weten dat het met dat andere wel meevalt, dat er onder alles wat ons vreemd voorkomt een gemeenschappelijk fond van condition humaine ligt waardoor we ons met de protagonisten van die romans kunnen vereenzelvigen. Hetzelfde en niet hetzelfde, zou je kunnen concluderen, en, alweer paradoxaal, het is door het zo uitvoerig documenteren van het niet hetzelfde dat Buruma erin slaagt het idee van toch hetzelfde dichterbij te brengen, al passeert de lezer menige kaap van oprechte huiver en verbijstering, vooral in het hoofdstuk over gangsters en nihirisutos (nihilisten), waarin hij het onder andere heeft over de voor ons vrijwel ondenkbare esthetisering van moord en geweld. Als voorbeeld haalt Buruma een boek aan dat in 1983 de hoogste literaire prijs won. ‘De auteur, Kata Juro, volgde een oude traditie in de Japanse literatuur door een werkelijke gebeurtenis te gebruiken voor een literaire fantasie. De gebeurtenis was deze: een Japanse student in Parijs schoot zijn Nederlandse vriendin in de rug, sneed haar in stukken met een elektrisch vleesmes en at delen van haar lichaam op. (Dat hij dat ook nog op de band opnam en dat die band onlangs in Japan werd uitgezonden vermeldt B. er niet bij, maar misschien wist hij dat nog
niet.) De moord wordt noch geanalyseerd, noch veroordeeld. Zonder de echte namen van de betrokkenen te veranderen, “speelt” de schrijver letterlijk met de feiten. Door de quasi-documentaire stijl blijft de lezer zitten met het ongemakkelijke gevoel dat hij niet precies weet wat er nu wel echt gebeurd is en wat niet. Ongemakkelijk, tenminste, voor een lezer die is opgegroeid in een cultuur waarin de Waarheid iets heiligs is.’
Ik moet bekennen dat ik bij die laatste zin en bij de ironische hoofdletter W steiger. Burumabewonderaar Kousbroek is onlangs nogal fors over Rob Nieuwenhuys heengevallen omdat hij zijn ‘essentieel Europese aard’ geloochend zou hebben door een overmaat van begrip voor een rampok macan. Daar ging het dan ‘alleen’ nog maar over het - lang geleden - gezamenlijk doodspiesen van een panter, en niet over het - kort geleden - opeten van een meisje. Maar laat ik Buruma weer aan het woord laten: ‘Kara's boek lokte voor Japanse begrippen zeldzaam scherpe kritiek uit, maar op zuiver esthetische gronden. Moraliteit, of het gebrek eraan, kwam helemaal niet ter sprake, en ook niet het losse omgaan met de feiten. De auteur werd beoordeeld op zijn literaire stijl. Een echte moord werd in zijn boek getransformeerd tot kunst, niets meer en niets minder. Als zodanig heeft het niets met de werkelijkheid te maken, en dus ook niets met moraal. Mensen aanmoedigen om hun wrede impulsen in hun verbeelding uit te leven is een manier om de orde te bewaren. Plaatsvervangend misdrijven plegen is een van de functies van theater. Zolang de tatemae van hiërarchie, etiquette en sociaal fatsoen maar wordt opgehouden, mag de gefrustreerde werknemer net zo veel naar plaatjes van gemartelde vrouwen kijken als hij wil.’
| |
Pornografie
‘And never the twain shall meet,’ denk ik dan toch weer, alhoewel de auteur er terecht op wijst dat de Japanse opvatting over drama te vergelijken is met Arthauds theorie over het theater. Maar ondanks zijn grote invloed is Arthaud nooit echt gemeengoed geworden. Ben ik nu hypocriet of heb ik gewoon niet genoeg van onze eigen ordinaire geweld-, seks- en horrorvideo's gezien van het genre waar Buruma zich zo diligent aan heeft onderworpen? Nadat hij, zoals hij zich dat in zijn voorwoord had voorgenomen, aan de hand van de collectieve verbeelding van de Japanners, in het eerste deel met de wereld van de vrouwen en in het tweede met die van de mannen (een tussendeel gaat over travestie) heeft beziggehouden, luidt zijn conclusie: ‘een zachtmoedig volk’. Zij zijn, in hun eigen opinie (‘een zekere concensus’) ‘nat, yasashii, vriendelijk, zacht, teder (...) en drukken zich uit in warme, tedere, natte emoties, in plaats van harde, droge, rationele gedachten’. Laat ik dan proberen mijn droge gedachten nog eens op een rij te zetten. Buruma beweert, in dat laatste hoofdstuk, dat de sadomasochistische pornografie, de martelscènes op televisie ‘zelfs in kinderprogramma's’ en al de andere gruwelen en sentimentaliteiten waar hij ons langs gevoerd heeft, hoe bizar ze ook zijn, normale facetten vormen van het dagelijks leven in Japan. Voor de essentiële zachtmoedigheid moet het bewijs dus van elders komen: ‘Japan is een uiterst geborgen samenleving met veel minder geweldmisdrijven dan enig land in het Westen.’ Daar is iets voor te zeggen, de proof is tenslotte in the pudding. Wie alleen maar boosaardig droomt heeft nog niets boosaardigs gedaan. Maar is dat nu omdat ze in wezen zo zachtmoedig zijn of omdat het deksel van de etiquettaire consensus zo stevig op de pot zit? Het antwoord van Buruma is een poëtisch beeld in de laatste alinea van het boek:
| |
Burgermansfantasieën
‘De bizarre, theatrale verbeelding, de groteske, morbide smaak, die al eeuwen het gezicht van de populaire Japanse cultuur bepalen, zijn de achterkant van de dagelijkse werkelijkheid, even vluchtig en ontastbaar als een reflectie in de spiegel.’ De lezer is nu toch even uit zijn evenwicht gebracht: ruim tweehonderd pagina's solide detailstudie van wat voor een groot deel toch onprettige burgermansfantasieën zijn, vervluchtigen plotseling in de spiegel. Hoe nu? Mag hij nu toch terug naar de aristocratische eenvoud van raku-kommen, de herkenbare helderheid van Basho's regels, de esthetica van het niet-violente, wat hem zoveel liever is, of die zich nu bevindt in een kaisekischotel of in een gevouwen papiertje? Even heeft hij (heb ik) de baldadige neiging om te zeggen dat het allemaal onzin is, dat Japanners au fond hetzelfde zijn als andere menselijke wezens, dat ze alleen maar, dank zij hun nogal merkwaardige geschiedenis een paar eeuwen in de reinculture van de Tokugawa-dictatuur geleefd hebben waardoor ze nu nog steeds anders in de wereld staan. Dat wil nog niet zeggen dat ze anders zijn. En dan ben ik het, vreemd genoeg na al die bladzijden, toch niet met Buruma oneens, die zijn boek begonnen is met een oude tante die hem op een zomerse zondagmiddag vroeg wat hij aan het lezen was.
| |
Achterstevoren
‘“Een Japanse roman,” antwoordde ik. “Hoe is het mogelijk,” zei ze. “Die mensen hebben toch hele andere gevoelens dan wij?” Veel mensen, onder wie mijn tante, vinden het nog steeds moeilijk om zich voor te stellen dat Japanners iets meer zijn dan exotische autoexporteurs, die in alle opzichten anders zijn dan anderen. Zij schrijven tenslotte achterstevoren, dus zullen zij zo ook wel denken.’
Het hele boek, met al zijn rijkdom van voor het eerst hier bijeengebracht materiaal, is een illustratie van de fundamentele ambiguïteit van zijn eerste en laatste alinea. Daarmee wordt het boek zelf niet ‘vluchtig en ontastbaar als een reflectie in een spiegel’, integendeel. Een boek waarbij je na het lezen het liefst een daglang met de auteur zou willen worden opgesloten om hem uit te vragen of tegen te spreken kan nooit vluchtig genoemd worden. Eerder een baksteen in het steeds grotere Huis van de Vragen. Daarbij zou het overigens makkelijker geweest zijn als auteur of uitgever achterin een register hadden opgenomen. Buruma heeft nogal eens de neiging om, naarmate het boek vordert, via namen te verwijzen naar eerdere passages. En aangezien ik een boek als ik het lees niet tegelijkertijd uit mijn hoofd leer, is dat, zeker bij zoveel vreemde en nooit eerder gehoorde namen, een heel gezoek. Maar dat is een detail. Iedereen die in Japan (of in de Japanse film) geïnteresseerd is, kan met dit boek de spiegel van de zonnegodin binnengaan en zich als Alice in Wonderland verder in de raadsels en de tegenspraak laten lokken.
■
edward ardizzone
|
|