het woord ‘genot’ voor zijn pianospel en leven in het algemeen geregeld in de mond. Maar dat is nu juist wat aan Een man van horen zeggen ontbreekt: er wordt wel over genot gesproken, maar het blijkt niet, alleen in een afgeleide zin als ‘beheersing van de tijd’ tussen twee noten. Een man van horen zeggen is vaardig geschreven, vanuit een interessant perspectief en Otten doet ook een poging iets essentieels te zeggen, maar dat blijft uiteindelijk te ijl en te verstopt in zijn weigering het niet rechtstreeks, maar langs een omweg te zeggen. Dramatisch heeft Otten weinig uitgebuit en de zoons bij voorbeeld geen pijnlijke herinneringen gegeven. Behalve aan het slot, daar begint de novelle pas echt te leven, te meer omdat de herinneringen van Olga dan plotseling door een haar onbekend feit worden omgewoeld. Ottens taalgevoel gaat soms met hem op de loop, zodat zijn zinnen, woorden en vergelijkingen niet altijd helemaal passen bij wat hij wil vertellen. De ‘zwarte doos’ als metafoor voor de herinneringen aan een vader doet een onthullende en dramatische inhoud veronderstellen. Het is alsof hij niet geopend wordt.
Ger Thijs, foto Chris van Houts
Het moet iets met toneel te maken hebben: het verstoppen van emoties tot je ze nauwelijks meer kunt zien. De andere toneelschrijver die met proza debuteert, Ger Thijs, heeft in De huilende man een aanmerkelijk kwetsbaarder hoofdpersoon. Alsof hij aan het gevaar van verstoppen wilde ontkomen liggen de emoties, angsten en onzekerheden bij hem juist te kijk. De Franse leraar aan een lyceum in Amsterdam Jean Paul reist hals over kop naar zijn geboortedorp aan de grens in Zuid-Limburg omdat zijn moeder op sterven ligt. De telefoon wekte hem uit een droom waarin hij achter op de fiets bij een man zat. Hij weet niet waar ze heen gaan, merkt dat de man ineens begint te huilen en ze komen uiteindelijk bij een vrouw. Hij is bang dat de man hem gaat slaan, maar de beweging die hij met zijn arm maakt kan ook een gebaar van troost zijn. Hij denkt dat hij zal worden vermoord, maar eerst door de man zal worden omhelsd.
De huilende man doet vanaf de eerste hoofdstukken sterk aan het proza van Dirk Ayelt Kooiman denken (‘Ik voelde me uitstekend, toen ik in de trein stapte. Mijn rol dicteerde me precies wat me te doen stond’), maar deze verwantschap verdwijnt al snel omdat Thijs de roman in een lichtelijk irreële, Belcampo-achtige sfeer brengt. In de trein blijken allemaal ouden van dagen uit zijn geboortedorp te zitten, die een tochtje naar het Noorden hebben gemaakt. Zij herkennen hem als de onverbeterlijke deugniet die in een internaat werd gedaan. Hij is door deze confrontatie onmiddellijk weer in de sfeer van zijn jeugd, een terugval in de tijd die hij niet had kunnen voorzien toen hij zo passend in zijn rol vertrok. Hij wil met die mensen eigenlijk niks meer te maken hebben en stapt onder luid protest van de vrouwen niet in de bus die hen naar het dorp zal brengen maar gaat met een taxi. Daarmee bevestigt hij wat ze altijd al wisten: die van Paul willen altijd anders zijn. Maar bij Jean is toch iets losgeraakt: bij aankomst in het mijnwerkersdorp begint hij zich vreemd te gedragen, gaat in het holst van de nacht - nog voor hij zijn ouderlijk huis is binnen geweest - op een grote steenberg achter het huis zitten en schreeuwt naar de mensen in de buurt.
De terugval van Jean in de tijd is ook een terugval van iemand uit de provincie die nog niet helemaal aan het leven in de grote stad heeft kunnen wennen. Het dorp is in verval, de mijn is gesloten en de mannen weten niet wat ze moeten uitvoeren. Het zijn zonderlingen geworden, die dromen over het weer in gebruik nemen van de mijn of ze zijn kinds aan het worden. Zijn moeder blijkt bij zijn aankomst al maanden op sterven te liggen in een coma. Zijn zuster is het echter zat, ze wil dat er een eind aan komt zodat ze misschien verandering kan brengen in haar eigen leven dat ook dood dreigt te lopen. Ze heeft het raam in de kamer waar de moeder ligt opengezet in de hoop dat ze naast kanker ook nog longontsteking zal krijgen en het sneller voorbij zal zijn. Of Jean aan deze versnelling van de dood maar medeplichtig wil zijn.
De scène in de trein met de ouden van dagen en zijn pathetische gedrag op de steenberg bracht de roman al in een irreële sfeer, in de kamer waar zijn moeder ligt begint Jean een gesprek met haar waarbij men aanvanklijk denkt dat het echt is. Maar het is inbeelding, aan het eind van het hoofdstuk blijkt dat ze geen mond heeft opengedaan. Daarna gaat hij naar zijn vroegere kamer en treft daar een jongen op een bed: dat is hij zelf. Als ze met elkaar gesproken hebben, verdwijnt de jongen en nestelt zich in Jeans buik. Dit angstige jongetje zal daar blijven en van tijd tot tijd te voorschijn komen, want hij vertolkt de angst van Jean.
De terugkeer naar het dorp ving Jean, ondanks de treurige missie, wel monter aan, maar het loopt uit op een confrontatie met al zijn onverwerkte herinneringen en emoties. Hij blijkt eigenlijk niets te weten van zijn vader, die op de dag dat hij werd verwekt naar de oorlog moest als Duits soldaat. Het is hem nooit precies verteld en vandaar dat hij zich een verleden heeft gefantaseerd. Zijn vader heeft hij nooit gezien, zijn moeder heeft hij altijd gehaat. Ze was de onderwijzeres van het dorp, die na het verdwijnen en niet meer uit de oorlog terugkomen van haar man hard is geworden. Jeans emotionele stabiliteit is daardoor gering, hij weet nooit precies wat hij moet voelen (‘Ik heb altijd meer dan één gevoel tegelijk’). Het niet vertelde verleden fantaseert hij op basis van luttele gegevens. In welke stemming hij is verwekt?: is zijn moeder verkracht of is hij vriendelijk geconcipieerd? Alle reden voor onzekerheid over de rechtmatigheid van zijn bestaan. Ger Thijs is weliswaar openlijk over de verwarring van zijn hoofdpersoon, die verwarring zelf kristalliseert zich maar ten dele uit. De huilende man is een roman over iemand die niet weet wie zijn vader was en die altijd in het ongewisse is gelaten. Hij weet daardoor niet wat hij moet kiezen: wilde de huilende man uit zijn droom hem nu slaan of troosten, wilde hij hem vermoorden of omhelzen?
Zijn moeder zegt soms een woord dat hij en zijn zuster niet helemaal thuis kunnen brengen: het lijkt op ‘moed’, maar de vraag is of ze het laatste deel van haar mans naam (Helmut) uitspreekt of ‘moed’. Dit woord versterkt de onzekerheid bij Jean: in het eerste geval heeft zij misschien spijt, in het tweede spreekt ze zich zelf moed in.
Zowel bij Otten als bij Thijs is het hebben van een baard een essentieel, hoewel wat afgezaagd, gegeven. In beide gevallen proberen de mannen er hun identiteit mee te veranderen of te verbergen. In De huilende man wordt hij uiteindelijk afgeschoren, maar zonder dat Jean verzekerd is van een solide identiteit. De huilende man is geen briljant debuut, maar Thijs slaagt er wel in irreële elementen in een treurige provinciale omgeving een overtuigende plaats te geven. Een groots provinciaal drama wordt het niet omdat de bijfiguren daarvoor te weinig gezicht krijgen. Maar de verwarring over Jeans herkomst wordt in evocatieve hoofdstukken begrijpelijk gemaakt met een zweem van dorps bijgeloof. De mannen zijn in De huilende man de zwakken, de vrouwen de sterken. Dat heeft te maken met het wegvallen van hun grootste trots, de mijn, maar ook met hun onvermogen zich daarvan te herstellen. Misschien had de roman daarom beter De huilende mannen kunnen heten.
■