[Nummer 10 - 22 oktober 1983]
Maatstaf
De tweede ronde
Bzzlletin
De Revisor
tirade
Hollands maandblad
De Gids
Nieuw Vlaams Tijdschrift
Raster
Het veelbelovende dubbele poëzienummer van MAATSTAF (6-7) is voor ongeveer tweederde gevuld met nieuwe poëzie van bijna alle nu actieve dichters. Die indruk wekken de vele namen tenminste, maar wie goed kijkt vindt geen poezie van Hans Faverey, Gerrit Kouwenaar, Wiel Kusters, Rein Bloem: niet de dichters van de ‘witte poëzie’ dus. Eenderde van het nummer bestaat uit vragen en antwoorden over de stand van de poëzie in Nederland. Dat schijnt hetzelfde te zijn als vragen naar het weer, daar valt ook weinig zinnigs over te zeggen. De aanrichters van deze enquête, de redactie in de personen van Rob Schouten en Peter de Boer hebben weliswaar elf vragen opgesteld, maar blijkens hun commentaar op de antwoorden, gebeurde dat al met veel gegeeuw en kijken naar de blauwe lucht. Ze stellen zichzelf de vraag waarom ze deze enquete hebben gehouden en het even ontwapende als schandalige antwoord is: ‘Eerlijk gezegd, we weten het zelf ook niet helemaal’. Uit een interessant boek als De beschaving van J.P. Guépin kan men leren dat men er verstandig aandoet pas zijn mond open te doen als men iets te zeggen heeft. Deze eenvoudige aanwijzing uit het gedachtengoed van de retorica was Rob Schouten en Peter de Boer niet bekend: zij weten niet of ze er wel verstandig aan hebben gedaan al die brieven te versturen, zoveel portokosten te maken, zetters en drukkers te laten werken. Toen zij op het idee kwamen moet het mooi zomerweer zijn geweest en iedereen aan het strand of op de fiets. Als een angstig muisje verklaren zij hun inertie met: ‘Het zijn kalme tijden, er zijn geen revoluties gaande waarvan de ware aard moet worden gepeild en niemand heeft ons gevraagd om ondervraagd te worden.’ Het zijn kalme tijden; heel cultureel Nederland wendt verschrikt het hoofd en ziet in de uiterste verten Rob Schouten en Peter de Boer schuifelen, wat achterop geraakt. Ze zijn bezig commentaar te
leveren bij de antwoorden op de enquête, in een allerkalmst tempo: ‘Nee, we willen weinig meer doen dan het geheel karig en zeer generaliserend samenvatten en hier en daar van kanttekeningen voorzien, voor het gemak van de lezer vooral, die het na achttien maal elf antwoorden onderhand mag zijn gaan duizelen, maar ook om enige lijn of niet-lijn in de antwoorden te ontdekken.’ Zeer generaliserend, met of zonder lijn, maar beslist niet karig moet gezegd worden dat dit de slapste enquête is ooit over Nederlandse literatuur gehouden. Alleen de poëzie in dit nummer kan de lezer redden. Of anders het augustus/septembernummer van HOLLANDS MAANDBLAD waarin Maarten 't Hart vertelt over zijn belevenissen die gepaard gingen met zijn pogingen om geen lid van een vereniging of club te worden, een stuk dat de sterke indruk maakt een lezing te zijn voor... een vereniging. Zoals wel vaker bij zulke herinneringen van Maarten 't Hart is men als lezer godsblij geen gereformeerde opvoeding te hebben genoten en dat zou wel eens één verklaring kunnen zijn voor de gretigheid waarmee ze gelezen worden: dat is ons bespaard gebleven. B.K. Jansma toont aan dat de invloed van Schopenhauer op Karel van het Reve niet te verwaarlozen is en dat zijn beroep op Karl Popper gebaseerd is op wishful thinking. Net zo boeiend is het tweede deel van Dirkje Kuiks essayistische herinneringen over zijn opvoeding tot lezer en denker onder de titel ‘Huishoudboekje met rozijnen’ of de onthulling dat de historicus J.C. Boogman zijn jarenlange professoraat heeft gevuld met het schrijven van steeds hetzelfde boek, citerend uit zijn eigen werken, aldus Bastiaan Bommeljé. De psychiater P.J. Stolk verdiepte zich in de aantrekkingskracht van de poes en J. Pen geeft antwoord op door hemzelf gestelde vragen. BZZLLETIN 108 is helemaal gewijd aan de dichter Hans Andreus, wiens Verzamelde Gedichten binnenkort posthuum bij Bert Bakker zullen verschijnen.
In lange essays buigen Ron Sijthoff, Peter Berger, Rob Schouten (ditmaal niet karig en niet generaliserend), Harry Scholten, Redbad Fokkema en Barber van der Pol zich over Andreus poëzie en ze vragen zich allemaal af waarom ze zijn poëzie in de puberteit hebben stukgelezen. Barber van der Pol schrijft over Andreus als schrijver van kinderboeken. Van Andreas zelf staat in dit nummer ‘Een novelle en tijdsbeeld’, wat in feite een vermomde autobiografie over zijn jeugd in Scheveningen is. Er staan verder essaysitische bijdragen van J.T. Harskamp en Herman Blom (over Hermans) in dit nummer, maar het opmerkelijkste werkstuk is van Jacques Kruithof: een essay over de vraag waarom lezers de dood van de verteller in een roman of verhaal zo'n deceptie vinden. Een ongebruikelijk onderwerp waar Kruithof met veel voorbeelden onderhoudend over schrijft. In DE GIDS (nummer 6) wordt Dr. W. Duisenberg, directeur van de Nederlandsche Bank, geïnterviewd. Hij laat het voorste van zijn tong zien. In de afdeling over Buitenlandse literatuur wordt het Amerikaanse ‘post-modernisme’ in de literatuur behandeld. Dat betreft de romans en verhalen van Donald Barthelme, William Gass, Gilbert Sorrentino, John Barth, John Hawkes en Thomas Pynchon. Post-modernisme blijkt identiek te zijn aan ‘hogeschoolschrijverij’ omdat deze schrijvers het schrijven opvatten als een spel dat ze op de universiteit geleerd hebben: ‘Literatuur is een spel met taal en verwijst alleen naar zichzelf’, is een van de onheilspellende zinnen in het stuk van Christel van Boheemen. Sommig werk van deze schrijvers is boeiender dan deze beschouwingen. Het is ook een slecht teken dat men het er in Amerika niet over eens is hoe men deze stroming, waarin de ‘reflectie’ op het schrijven zelf zo groot is, moet noemen: ‘metafictie’, ‘superfictie’, ‘fabulatie’, ‘surfictie’,
‘post-realisme’? In het eerste nummer van het nieuwe, Belgische tijdschrift DE BRAKKE HOND staat een aardig verhaal van J.-M.H. Berckmans, ‘Sharon's kind’ waarin in elke zin het woordje ‘en’ voorkomt zonder dat het storend is, integendeel. Het wandelende kunstwerk Fabiola haalt herinneringen op aan zijn ontmoeting met Dali; de grotesken van Frank Hellemans zijn niet kwaad. (Lamorinièrestraat 170, 2018, Antwerpen)
CP