Het leven een kerstboom
De gelegenheid en de dief
Lodewijk Brunt
Waar de bezuinigingswoede en de roep om solidariteit met de zwaksten in de samenleving allemaal toe zal leiden weet ik niet, maar één ding lijkt wel zeker: de economische crisis heeft een opmerkelijke verandering in de waardering van criminaliteit tot gevolg. Tot voor kort waren rovers, verkrachters en psychopaten de verpersoonlijkingen van het kwade, hun positie is overgenomen door directeuren van banken, commissarissen, beheerders van pensioenfondsen en zelfs ministers. Je ziet mensen tegenwoordig inéénkrimpen als de term ‘witte boorden-criminaliteit’ valt, iemand die achteloos een paar mensen om zeep helpt, baart nauwelijks nog opzien. Een kruimelmoordenaar vergeleken bij de criminele giganten die het land en het bedrijfsleven besturen.
De stemming wordt goed onder woorden gebracht door de huispsycholoog van de Volkskrant, professor Piet Vroon: ‘Een paar jaar geleden maakte de Leidse psycholoog W. Buikhuisen kenbaar dat er nodig wat moest worden gedaan aan de gewelddadige jongeren. Buikhuisen is een aardige man met aardig bedoelde ideeën. Toch vraag ik me af of onze sociaal-economische put van ellende niet beter een paar blauwe ogen kan krijgen dan dat we jaar in jaar uit voor miljoenen worden opgelicht door personen die, de laatste brillenmode zorgzaam volgend, zich met de diplomatenkoffer onder handbereik in dikke BMW's voortbewegen.’
Vroon schreef dit op de poor men's opiniepagina van Nederland, de rubriek Open Forum (27 augustus 1983). Het zou de eerste aflevering zijn van een hele discussie over de ‘criminaliteit van de hogere- en middenklasse’.
Omdat er over dat onderwerp dikwijls de grootste onzin verkocht wordt, heb ik Vroons artikel meteen uitgeknipt. In de hoop iets op te kunnen steken. Tenslotte heb ik ook een witte boord en zit ik dicht bij het vuur: nog maar enkele weken geleden werd op de universiteit waar ik werk de beheerder van een subfaculteit naar huis gestuurd omdat hij tienduizenden guldens achterover zou hebben gedrukt.
Aan de hand van een paar ‘onthutsende psychologische proeven’, aldus de aankondiging boven het stuk, laat Vroon zijn licht op het onderwerp schijnen. Dat is me niet meegevallen. De auteur maakt er een potje van: oplichting van de belastingen, kleine economische criminaliteit, geknoei, moord, diefstal, oorlogsmisdadigers, fraudeurs, Oppenheimer, het zwarte circuit, kapitaalvlucht, confessionele politici; je kunt het zo gek niet bedenken of Vroon brengt het met witte boorden-criminaliteit in verband.
Als een begrip op zo'n manier wordt uitgehold verliest het zijn betekenis en kan het alleen nog maar dienen als een soort boeman, waarmee je mensen de les kunt lezen. En die les is, als ik het tenminste goed begrepen heb, dat de mens slechter is dan hij zich met al zijn vrome praatjes voordoet. Een bijster originele bijdrage lijkt me dit niet, in een discussie over criminaliteit.
Vroon ontleent zijn inzicht aan een reeks psychologische experimenten. Ik wantrouw dat soort kennis. Experimenten zijn gekunstelde situaties, waarin vaak op knullige manier wordt geprobeerd de werkelijkheid na te bootsen om zó bepaalde verbanden op het spoor te komen. Het probleem is altijd, vast te stellen of dit iets oplevert dat ook geldig is buiten het laboratorium. Wat te denken van de zogenaamde ‘Eichmann-experimenten’ die Stanley Milgram heeft uitgevoerd? Daarbij moesten proefpersonen elektrische schokken toedienen aan zogenaamd onwillige leerlingen. De meerderheid ging zover om de knop van 450 volt in te drukken. Er zijn vermoedelijk al bibliotheken volgeschreven over deze proeven, maar wat moet je daar precies van denken? Mijn indruk is, dat de Milgram-experimenten voor de meeste mensen die er kennis van nemen een soort van Rorschachtest vormen: ieder ziet er het zijne in. Persoonlijk krijg ik er altijd een vieze smaak van in de mond, niet eens zozeer vanwege het gedrag van de proefpersonen, maar eerder door de obscene geest van de wetenschapsbeoefenaar die zo'n experiment bedenkt. Vroon heeft er geen moeite mee. ‘Kortom, een witte jas en een koele instructie waren voldoende voor moord,’ luidt zijn conclusie.
Stel dat hij gelijk zou hebben, dan nog begrijp ik niet wat dit verduidelijkt over de motieven voor diefstal en fraude. ‘De gelegenheid maakt de dief,’ is de stelling die Vroon tracht te bewijzen in zijn opstel, maar het verband ontgaat me. Tenzij hij zou bedoelen, dat je om moordenaar of dief te worden eerst de gelegenheid moet hebben om iemand dood te maken of om iets te stelen. Tja, dat wil ik wel geloven.
‘De gelegenheid maakt de dief’ is eerder een volkswijsheid dan een wetenschappelijke uitspraak. Er worden meer vragen door opgeroepen dan beantwoord. Het enige verschil tussen fraudeurs en andere mensen, zo betoogt Vroon, is de gelegenheid. Dat is onzin. Gelegenheid is een voldoende voorwaarde voor fraude, maar geen noodzakelijke voorwaarde: als er niks te frauderen is zal het moeilijk zijn om fraudeur te worden, maar als er wél iets te frauderen is blijken sommigen daar gebruik van te maken, anderen niet. Waarom? Díe vraag is interessant.
Ik vermoed dat er legio antwoorden op te verzinnen zijn, maar het beste zou zijn om concrete gevallen van fraude te bestuderen. Helaas is dat nog maar weinig gebeurd. Heel begrijpelijk trouwens, want mensen die zich met zulke praktijken bezighouden zullen doorgaans niet staan te trappelen om nieuwsgierige buitenstaanders toe te laten. Misschien valt er over fraudeurs wat te leren als je bij je zelf nagaat hoe je reageerde toen je de gelegenheid had en hem voorbij liet gaan. Ik ken zulke situaties, zij het sporadisch, en ik leid daaruit af dat je, om tot fraude over te gaan, er zin in moet hebben. Dat klinkt banaal, maar het is wél iets dat Vroon in zijn stuk onder tafel veegt. Een cynisch ‘mensbeeld’ als het zijne - ‘je moet de kat niet op het spek binden’, zegt hij - houdt geen rekening met de mogelijkheid dat mensen kunnen kiezen om tot bepaalde handelingen over te gaan. Zo'n keuze zou bij voorbeeld bepaald kunnen worden door een koele kansberekening: vind ik het de moeite waard om risico te lopen voor een bedrag van honderd gulden? Tienduizend? Een miljoen? Dat geeft al aan hoe situatiegebonden het begrip ‘gelegenheid’ is.
Een belangrijke reden om niet te wllen frauderen is denk ik, dat het gaat om iets moeilijks. Je moet het maar kunnen, technisch gesproken. ‘Bekijk een belastinggids en u blijkt aftrekposten te kunnen krijgen voor zaken die u strikt genomen niet hebt betaald,’ roept Vroon parmantig uit. Maar daar heb je het al: hij is een knappe professor, die zulke mogelijkheden onmiddellijk ziet. Ik daarentegen begrijp geen woord van de belastinggids. Ik denk dat ik er niet tegen op zou zien om de belastingen beentje te lichten, integendeel, ik word genoeg geplukt. Het probleem is dat ik niet zou weten hóe. Kennis van zaken is volgens mij een veel scherper selectie-criterium voor diefstal dan gelegenheid. Je doet dat op door het te leren en daarvoor ben je afhankelijk van het goede milieu. Om fraudeur te worden kun je beter terecht in het zakenleven dan bij voorbeeld in het onderwijs, want de kwaliteiten die je nodig hebt om een geslaagd zakenman te worden zijn precies de kwaliteiten die je nodig hebt om een succesvolle oplichterscarrière te doorlopen.
‘De neiging om te stelen is niet genoeg om een professionele dief te worden,’ schreef Edwin Sutherland, de criminoloog die het begrip witte boorden-criminaliteit heeft gelanceerd. Daar is meer voor nodig, je krijgt pas ‘larceny sense’ - gevoel voor diefstal - als je de kneepjes van het vak een beetje kent. Dat is niet alleen technische kennis, maar nog veel meer. Pas als je dat achter de rug hebt heeft het zin om uit te gaan zien naar een geschikte gelegenheid.