[Nummer 9 - 24 september 1983]
Maatstaf
De tweede ronde
Bzzlletin
De Revisor
tirade
Hollands maandblad
De Gids
Nieuw Vlaams Tijdschrift
Raster
Het tijdschrift RASTER besteedt een groot deel van zijn ruimte aan Samuel Beckett en dat is geen weggegooide ruimte. Een verhaal van Beckett, Eerste liefde, is al heel prachtig. In dit nummer van RASTER ook een opstel van Adorno uit ‘Noten zur Literatur’ van 1961, over de ‘Poging om het Eindspel (van Beckett) te begrijpen’. Hans Tentije die de eindredaktie van dit nummer van RASTER voert, heeft ook enkele gedichten van Beckett vertaald. Zijn vertaling staat naast de Franse en Engelse tekst van Beckett en dat levert soms aardige en merkwaardige verschillen op: ‘je voudrais/ que mon amour meure/ qu'il pleuve sur le cimetière/ et les ruelles où je vais/ pleurant celle qui crut m'aimer’, naast: ‘I would like my love to die/ and the rain to be falling on the graveyard/ and on me walking the streets/ mourning the first and last love to me’ naast: ‘ik wou maar dat m'n liefde stierf/ dat de regen op 't kerkhof neerviel/ en op de stegen waarin ik loop/ te janken om haar die bijna van me hield.’ Valt regen echt op stegen en is er geen verschil tussen ‘pleurant’, ‘mourning’ en ‘te janken’? In RASTER een mooie voorpublikatie van Italo Calvino, ‘de Herinneringen van Casanova’, waaruit weer eens blijkt hoe moeilijk mannen het hebben als ze van vrouwen houden. Bernlef vertaalde Balladen van Lars Gustafsson en van Bernlef zelf, van Peter Zonderland en van Erika Dedinszky staan er gedichten in RASTER, waarvan die van Dedinszky het overdadigst met beelden zijn, zodat je weer even verlangen krijgt naar de eenvoud van Beckett. Hans W. Bakx vertaalde opmerkingen van Paul Scheerbart over de glasarchitectuur en schreef een inleiding ‘Dromen dunner dan glas’, dat doet verlangen naar een groter essay over dit onderwerp. Tenslotte in RASTER een merkwaardig geval: Alice ter Meulen schrijft een taalkundig opstel, maar
breekt de regels eerder af, zodat het is of ze poëzie schrijft, maar het is géén poëzie. In DE GIDS trekt Wiel Kusters meteen van leer tegen Lisette Lewin die in haar ‘Het Clandestiene boek 1940-1945’ bij herhaling foute informatie over het reilen en zeilen van DE GIDS in oorlogstijd zou bieden. Harry Mulisch publiceert een lang gedicht ‘De geboorte’, waarvan de eerste regel ‘Sterven doet men - want men moet het zelf doen -’ doet denken aan de eerste regel van de ballade ‘Twee uur - de klokken antwoorden elkaar’ van Ida Gerhardt: ‘Ik zag bij toeval - als er toeval is -’ In het gedicht refereert Mulisch aan een schilderij van Jan van Eyck en vereenzelvigt hij zichzelf met de man in de spiegel op dat schilderij. A.C. Zijdeveld schreef een interessant artikel over de reis van Anton Tsjechov naar de strafkolonie Sachalin. Tsjechovs motief was het beleid in de strafkampen verbeterd en humaner te krijgen. Wiel Kusters dichtte een onverwacht maar mooi onderwerp: Het leven op stoomschepen. In deze gedichten zijn de stoker, de vuurplaat en de kolen aan het woord. Douwe Draaisma legt in DE GIDS Turing en Descartes naast elkaar. Turing vroeg zich af of machines konden denken en ontwikkelde voor het antwoord op die vraag het imitatiespel dat de geschiedenis is ingegaan als de Turingtest. Maar ook Descartes hield zich drie eeuwen vóór Turing al bezig met deze kwestie. Draaisma moet treurig concluderen: ‘De slotsom die we hoopten te bereiken was dat in het werk van Descartes al de argumenten te vinden zijn die veel van de huidige computerofiele betogen weerleggen. De vreugdeloze conclusie moet echter zijn dat de cartesische argumenten (...) onhoudbaar zijn. We kunnen hooguit troost putten uit de mogelijkheid dat Descartes conclusies juist zijn, zij het niet op grond van de argumenten die hij aanvoert.’ DE GIDS besteedt
in de kroniek voor buitenlandse literatuur veel aandacht aan Iosif Brodski. Peter Zeeman schreef een inleiding op Brodski en interviewde Brodski-kenner en -vriend Kees Verheul. Arthur Langeveld vertaalde een lang en spannend gedicht van Brodski, ‘Voor Jalta’. Het zomernummer van DE TWEEDE RONDE staat ook nu de zomer voorbij is vol boeiende zaken. DE TWEEDE RONDE staat in het teken van de Nieuw-Griekse literatuur en daarbij hoort ruim plaats gemaakt te worden voor Kafavis. Hans Warren en Mario Molengraaf komen eind van het jaar met een nieuwe Kafavis-vertaling en een voorproefje van die vertaling staat in dit nummer van DE TWEEDE RONDE. De nobelprijswinnaar Elytis is vertegenwoordigd met een ruime keuze uit zijn gedichten en Marko Fondse doet in een essay verslag van zijn ontdekking van de schilder Yannis Tsarouchis. Helemaal Nieuw-Grieks is dit nummer niet want een fragment van de prozavertaling van Vergilius' Aeneas door Joost van den Vondel staat er ook in. In de rubriek Light Verse is Jean Pierre Rawie aan het woord, die een nieuw ontwerp voor een goed huwelijk schildert. Het Beloofde Land, een debuutverhaal van Ron de Zeeuw in DE TWEEDE RONDE is helemaal niet onaardig. Een merkwaardig geval is DE REVISOR. Daarin is nu opgenomen NEW FOUNDLAND. Zodat geen van tweeën meer een echt eigen gezicht heeft. Typisch DE REVISOR is bij voorbeeld een verhaal van Frans Kellendonk en gedichten van Chr. J. van Geel, Milosz en Gombrowicz en niet te vergeten de strip van Franciszka Themerson. Van NEW FOUNDLAND is het vertaal-laboratorium en Barber van der Pol vertaalde een verhaal en een gedicht van Jorge Luis Borges. Leuk en verrassend zijn de Affiches van het literaire café Nijmegen van Jos Rutten. Jean-Paul Franssens schreef een eenakter onder de veelbelovende titel ‘De kippefarm van meneer Wijnstok of: Tok Tok.’ Het tijdschrift KAMIKAZE trekt weer ten strijde tegen alles en iedereen, maar de methode is nu zo overbekend dat het effect
gering tot nihil is.
DM