[Nummer 5 - 21 mei 1983]
Literair paspoort
Maatstaf
De tweede ronde
Bzzlletin
De Revisor
tirade
Hollands maandblad
De Gids
Nieuw Vlaams Tijdschrift
NFL
PROOST PRIKKELS, het huisorgaan van de firma Proost en Brandt, nummer 393 is gewijd aan plagiaat en geheel geschreven door Frits Oppenoorth. Het nummer is een vervolg op een aflevering over hetzelfde onderwerp (nr. 359, 1976). Er waren blijkbaar genoeg nieuwe gevallen en de vraag wat men precies onder plagiaat moet verstaan blijkt bij elk nieuw geval niet afdoende te beantwoorden. Oppenoorth memoreert gevallen die de laatste jaren ook de krant hebben gehaald: Suske en Wiske, de film ‘De smaak van water’, de Henneman-imitaties voor advertenties van een copiëerapparatenfirma, de artikelen van J. Dautzenberg die werden geplunderd voor het tekstboek ‘Blauwdruk’, de Rubikkubus. Of in alle gevallen van plagiaat gesproken moet worden is een juridische vraag waar Oppenoorth uitvoerig op in gaat, zeker is dat men in de meeste gevallen ongemakkelijk naar de nagebootste produkten kijkt en dat men er intuïtief niks mee te maken wil hebben, behalve wellicht met de film van Seunke, waarin het boek van Gyorgy Konrad geheel is opgegaan in de stijl van de regisseur. Een geval van plagiaat, ergerlijke nabootsing, imitatie of hoe men het noemen wil, dat Oppenoorth niet ter sprake brengt kan men nog dagelijks aantreffen in de winkels waar reprodukties worden verkocht. Ik bedoel de schaamteloze exploitatie van werk gemaakt door de Amerikaanse tekenaar Saul Steinberg. Hij tekende in 1975 de stad New York vanuit een origineel vogelperspectief: niet alleen zag men een deel van New York vanaf 9th Avenue, maar ook daarachter de Hudson River, en de daar weer achter liggende Amerikaanse staten en zo verder tot aan Siberië, Japan en China. Een tekening die men zich herinnert. Op basis van deze tekening heeft iemand die tekent met de naam J.S. Faber een tekening gemaakt van Amsterdam: in de stijl van Steinberg, volgens hetzelfde perspectief, maar nu met de Amsterdamse grachten. Deze tekening werd gedrukt als affiche door Art
Unlimited, voorzien van de ondertekening ‘J.S. Faber, naar Saul Steinberg’. Deze methode om een kunstwerk te misbruiken en er een handelsprodukt van te maken (dat ook in de vorm van ansichtkaarten is te krijgen) opent perspectieven. Zo kan men het Melkmeisje van Vermeer natuurlijk naschilderen en er een Arabisch of Japans meisje van maken. Van Picasso's portretten maakt men gezichten naar eigen inzicht, de Aardappeleters zou men met stokjes kunnen laten eten et cetera. Het parodiëren van schilderijen is, sinds Marcel Duchamps variatie op de Mona Lisa, niet ongebruikelijk. Wat J.S. Faber heeft gedaan behoort echter tot wat Oppenoorth het ‘commercieel plagiaat’ noemt: door van zijn imitatie affiches en ansichtkaarten te laten maken is het een handeltje geworden. Stijl en idee van Steinberg zijn ijzersterk en worden dus ook goed verkocht in deze nabootsing. Art Unlimited... De tendens bij literaire tijdschriften om speciale nummers te maken over één onderwerp begint bedenkelijke vormen aan te nemen. BZZLETIN 105 is gewijd aan Ben Traven en wordt bijna voor de helft gevuld met een stuk van Chris van der Heijden waarin hij, nu over Travens leven inmiddels voldoende bekend is, voornamelijk ingaat op het werk. DE TWEEDE RONDE, het lentenummer 1983, heeft plaats ingeruimd voor de Arabische literatuur, evenals DE GIDS (2/3 1983), dat verder aan een ander onderwerp is gewijd: bedrog, met bijdragen over bedrog tussen man en vrouw, in de fiscale sfeer, in de Sovjetunie, in de middeleeuwen, sociale voorzieningen en ‘het kleine bedrog’ aan de universiteiten. Ook DE REVISOR (1983/2) heeft één thema, gevolgd door bijdragen van en over Ingeborg Bachmann. Dat thema is Wagner, de hoorn des overvloeds waarvan de vruchten beurs zijn - om een variatie te gebruiken op de door Nietzsche geïntroduceerde interpretatie van zijn werk als ‘decadent’.
Gastredacteur voor dit nummer is de Nijmeegse hoogleraar W. Bronzwaer en de bijdragen zijn vooral afkomstig van deelnemers aan een reeks ‘interdisciplinaire’ colleges in het studiejaar 1981/1982. De angst slaat je om het hart bij de gedachte aan alles wat er al over Wagner is geschreven en slaat over zodra men zich voor de geest haalt in welke toonaard dat vaak is gebeurd. Enthousiast voor Wagner ben ik ook door al deze studieuze bijdragen niet geworden, maar een feit is dat de stukken bijna allemaal met een zekere distantie zijn geschreven: het zijn bijdragen over Wagner, en niet in de Wotan-geest van Wagner zelf. Bronzwaers eigen artikel over het Eos-motief in de Ring der Nibelungen is daar een goed voorbeeld van. Het is helder, ook al gaat het over metafysische woelingen in verband met de schemering en de dageraad, het ‘intuïtief-vrouwelijke’, het ‘mannelijk-rationele’, ‘liefde en macht’ en veel in de tekst onhoorbaar hemels gedonder. Er zijn interessante bijdragen over Wagner en T.S. Eliot, Ter Braak (die hem voornamelijk zag door de ogen van Nietzsche) en Couperus. Jan Fontijn speculeert vaardig als hij probeert aan te tonen dat Couperus veel gehad heeft aan Wagner voor de opzet van de Boeken der Kleine Zielen. Het blijft een ijle invloed, niet minder door tijdgeest bepaald dan door de lectuur van Wagner, maar interessant is het wel gezien Couperus' eigen artikel over de tekst van De Ring, een stuk dat in dit nummer is herdrukt uit Het Vaderland van 1912. Couperus schrijft dat het hier dilettantenarbeid betreft ‘zonder een zweem van epische compositie, zonder een zweem van litteraire psychologie, en, om het maar te zeggen, zonder éénige litteraire metier-handigheid’. Couperus hield zijn ogen gesloten bij een voorstelling van De Ring en zijn oren lieten alléén de muzikale klanken door, de tekst kon hij niet verdragen. Er
is al een tweede nummer van de ACHTERBERGKRONIEK, uitgegeven door het gelijknamige genootschap en verspreid door uitgeverij Reflex (f 17,50 Daarin haalt Gerrit Kamphuis o.m. herinneringen op aan de dichter die hij sinds 1930 kende. Hij beschrijft onder meer hoe hij Achterberg bezocht in een ‘psychopatenasyl’ en onmiddellijk zag dat de dichter er was verdwaald. G.N. Lammens schrijft over filosofische aspecten in Achterbergs werk.
CP