[Nummer 4 - 23 april 1983]
Literair paspoort
Maatstaf
De tweede ronde
Bzzlletin
De Revisor
tirade
Hollands maandblad
De Gids
Nieuw Vlaams Tijdschrift
NFL
Bij de uitreiking van de Van der Hoogtprijs 1982 half januari j.l. aan Kester Freriks voor zijn roman Hölderlins toren hield de schrijver een kort dankwoord dat hij een titel gaf met een mild-polemische strekking: ‘De troost van de traditie’, een variatie op een uitspraak van Willem Brakman in een interview met Tom van Deel waarin hij het had over ‘De troost van de vorm’. De uitspraak van Brakman werd een formule waarmee de aandacht voor de vorm in de hedendaagse literatuur kon worden samengevat. Kester Freriks, wiens dankwoord is afgedrukt in HOLLANDS MAANDBLAD van maart, heeft zich in zijn bekroonde roman genoeg om de vorm bekommerd om zich geen scherpe aanval op de vormaanbidders te kunnen veroorloven, maar toch houdt hij met zachte hand een pleidooi voor het verwerken van de traditie in de literatuur: ‘Als een boek de liefde tot thema heeft zijn ars amatoria, de kunst van het liefhebben van Ovidius en Rood en zwart van Stendhal - om slechts twee titels te noemen - glansrijk materiaal dat de ervaringen uit het eigen leven in perspectief plaatst... Marcel Prousts romancyclus Op zoek naar de verloren tijd is een onmiskenbare gids bij het schrijven over de vergankelijkheid en de kracht van de herinnering.’ Hoewel Freriks juist wil zeggen dat deze literaire traditie inspirerend zou kunnen zijn, heeft zijn dankwoord een tegengesteld effect: dat de literatuur uit andere tijden en landen voor een schrijver een katalysator kan zijn is begrijpelijk, in die zin is literatuur ook het opdoen van ervaringen, maar het zo rechtstreeks voortzetten of ontlenen van thema's sluit orginaliteit uit, of men zou James Joyce moeten zijn. Klassicistische tendenzen zijn in de huidige literatuur niet afwezig, maar Freriks gaat wel erg makkelijk in het opgemaakte bed naast Hölderlin, Proust, Tjechow liggen. Plaats is daar altijd wel en de heren zijn heer genoeg
om wat op te schikken voor een groot talent. Toch zal men dan toch altijd eerst de reus zien, en dan Klein Duimpje. Hölderlin behoort tot de meest vertaalde dichters in de tijdschriften. In NEW FOUND LAND 7 staan een aantal aardige bijdragen - het stuk van Jaap T. Harskamp over Emants en een door Kees van Kooten vertaald verhaal van S.J. Perelman. De andere bijdragen zijn goed voor matte waardering. Dat er niet al te veel leven zit in NEW FOUND LAND is af te lezen aan de rubriek voor polemische bijdragen Mainzer Beobachter, waarin men alles schijnt op te nemen dat meer dan één polemisch bedoeld uitroepteken of de afschuwklanken ‘Brrr’ bevat. Kees Helsloot maakt zich kwaad over de recensies van Jaap Goedegebuure en ondergetekende over Geyerstein's dynamiek van Willem Frederik Hermans, een novelle die door Goedegebuure en mij - na uitvoerig en diepgaand overleg met elkaar natuurlijk, zoals Helsloot met een gave voor suggestieve roddel terecht opmerkt - gezien werd als een kritiek op zijn critici. Helsloot denkt daar heel anders over en betrekt bij zijn interpretatie een essay van Hermans in het boek De schilderkunst in een kritiek stadium van Carel Willink. Dat is heel interessant, maar een enigszins plausibele interpretatie is niet het gevolg, want Helsloot laat alles weg wat zijn exegese zou kunnen verstoren. Het kenmerkende van Hermans' novelle is juist dat hij tegenstrijdige facetten heeft. In dezelfde rubriek staat een bijdrage van Rupert van der Linden over het lot dat zijn boek Café de la Paix - tekeningen met teksten van H.J.A. Hofland - trof. Mededogen en verlammende lankmoedigheid moet de redactie bevangen hebben bij de beoordeling van deze bijdrage, die eindigt met de zinnen: ‘Ik volgde de raad op die Remco me eens gegeven had, om te gaan schrijven, exact over wat ik
meemaak en waarneem. Een raad waar ik hem dankbaar voor ben, te meer nu wij onlangs aan de flipperkast van de Kring weer nader tot elkaar zijn gekomen.’ Het is heel mooi dat Remco en Rupert weer nader tot elkaar zijn gekomen en het is exact wat ik ook wilde weten - het idee dat het me onthouden zou zijn! In de geest van zijn mooie prozaelegie over een vroeggestorven jongen Een kleine blonde dood (uitgegeven bij Guus Bauer) publiceert Boudewijn Büch foto's van Klaas Koppe gemaakt van kindergraven in Nederland in MAATSTAF 1983/2. De dood, waar Büch tegen is, wordt in de tekst bij deze foto's echter een merkwaardig speelgoed, iets als een negentiende eeuwse kermisattractie. Het tweede nummer van het Vlaamse tijdschrift voor theater ETCETERA is, precies als het eerste, weer uiterst lezenswaardig. De in Nederland helemaal niet en in België nauwelijks bekende Duitse regisseur Jürgen Gosch wordt in een nauwkeurig artikel van Sigrid Vinks voorgesteld aan de hand van de decors, kostuums, acteerstijl en regiemethode die hij gebruikt. Gosch regisseerde Hamlet, Woyzeck, Menschenfeind en Nachtasyl en liet daarvoor decors maken die de bewegingsvrijheid van de acteurs permanent belemmeren, een manier, volgens Sigrid Vinks, ‘om de pijn van zijn’ (uitdrukking afkomstig uit een lied van Kamagurka) lijflijk uit te drukken. Uitvoerig is ETCETERA over de Goethe-opvoeringen van Jan Decorte (Torquato Tasso) en Herman Gilis (Clavigo). Klaas Tindemans schrijft dat Decorte tewerk gaat als een abstract beeldend kunstenaar: ‘hij fixeert zijn personages met één penseelstreek (een bedrijf) en laat de toeschouwer toe op zoek te gaan naar de dieptestructuur die zich geleidelijk openbaart.’ Gilis daarentegen doet aan overinterpretatie en wordt daardoor als regisseur even besluiteloos als zijn hoofdpersonage. De
volledige tekst van Heiner Müllers stuk De opdracht is in dit nummer afgedrukt en gaat vergezeld van stukken over Die deutsche Welle met bijdragen over Kroets, Handke en Müller. Johan Thielemans probeert de vraag te beantwoorden wat Het Postmoderne Theater is en levert suggesties aan de hand van het werk van zulke verschillende groepen en regisseurs als The Wooster Group, I Carrozone, Bob Wilson, Frans Marijnen, Pina Bausch, Jan Decorte. Kenmerkend voor het post-moderne zou zijn: het opwekken van een radicale twijfel.
CP