Pissebed 2
vervolg van pagina 37
‘Wel goed.’
‘Fijn... fijn... 's even kijken...’ Otto bladerde in een notitieboekje, terwijl hij met de zilveren bal begon te spelen.
‘Een kleine maand terug hebben we 't gehad over je verjaardag.’
‘Ik geloof 't ook,’ zei Wessel vaag.
‘Je weet toch wel waarvoor je hier komt, he Wessel?’
‘Om van het bedplassen af te komen.’
‘Precies... precies... Nog in bed geplast de laatste tijd?’
‘Helemaal niet. Droog gebleven.’
‘Mooi. Zeker weten?’
Otto keek Wessel doordringend aan. Wessel loog nu met de moed der wanhoop en smeekte God dat hij hem geen rode kleur zou geven.
‘Ik heb een nieuwe vriend,’ probeerde hij.
‘Zo. Nieuwe vriend. Van school?’
‘Nee. Uit de straat. Hij woont bij ons in de straat. Mehmet.’
‘Mehmet?’
‘Een Turk. Werkt aan het Overkant van het IJ. In de autofabriek. We gaan samen een wereldreis maken. Hij heeft gouden staven verborgen.’
Tekening Annet Planten
‘Wanneer, Wessel?’
‘Misschien in de grote vakantie.’
‘Zo... dat is fijn... en hoe vinden je ouders dat?’
‘Zij hebben dan de sta-caravan gekocht en ik ga met Mehmet mee. Misschien gaat Adriaan ook wel mee.’
Adriaan is...’
‘Adriaan klust zwart. En hij helpt ons af en toe. Hij heeft me hierheen gebracht.’
‘Mooi... mooi... plannen zat dus...’
Otto stak een sigaartje op met een mooie, gouden aansteker, die in een speciaal leren etuitje zat. Hij legde de aansteker op zijn enorme tafel, die helemaal van glas was. Toen gooide hij z'n zilveren bal bijna tegen het plafond en zei: ‘Je verjaardag. Weet je al wat je krijgt?’
‘Misschien een radiootje. Met een koptelefoon. Om mee te nemen op de wereldreis. Ik heb zelf ook gespaard en mijn ouders leggen er wat bij.’
‘Denk je vaak aan je verjaardag? Of aan andere leuke dingen die je tegemoet gaat?’
Tegemoet gaat. Wessel moest er even over denken wat hij nu weer moest zeggen.
‘Zoals een schoolreisje?’ vroeg hij.
‘Zoiets ja. Verheug je je er op?’
‘Bijna niet. Ik denk altijd: ze zullen me toch wel weer pesten.’
‘Word je veel gepest, Wessel?’
‘Nogal. Heb nog nooit gehuild. Ik trek me d'r niks van aan. Of tenminste: ik dóé alsof ik me er niks van aantrek. Het fijnste vind ik dingen alleen doen. Dan weet je zeker dat het gaat zoals je fantaseert.’
‘Dus nog nooit gehuild, boy?’
‘Vroeger, toen ik klein was. Maar nou niet. Nooit.’
‘En pieker je vaak? Pieker je vaak over wat je fout doet?’
‘Nee. Wat bedoelt u?’
‘Bedoel je,’ verbeterde Otto hem.
‘Nee... ik pieker niet. Alles gaat vanzelf.’
Het was een tijdje stil. Toen zei Otto: ‘Je moeder heeft gebeld. Dat je weer in bed hebt geplast.’
Wessel wilde weer een worm zijn, desnoods een houtworm, maar nietig en klein. Nooit meer voor schut staan. Otto had al die tijd net gedaan alsof hij hem geloofde.
‘Dus je hebt tegen me gelogen, Wessel.’
‘Ik was 't vergeten.’
‘Jaja...’
Otto keek een tijdje verveeld naar buiten en trok aan zijn sigaar.
‘Goed, dat was 't dan voor vanmiddag. Probeer niet meer tegen me te liegen, want dat lukt je toch niet,’ zei Otto vermanend.
Je moet eens weten wat ik allemaal lieg, dacht Wessel, maar hij bleef beleefd naar Otto kijken.
‘Volgende maand, zelfde tijd. En doe je best. Schrijf 's op wat je voelt. Laat me dat volgende maand lezen. Okee?’
Wessel knikte en verliet haastjerepje de kamer.
‘Zijkerd,’ dacht Wessel. En toen moest hij hardop lachen, want hij bedacht dat een zijkerd hetzelfde is als een pissebed.