[Nummer 5 - 22 mei 1982]
Literair paspoort
Maatstaf
De tweede ronde
Bzzlletin
De Revisor
tirade
Hollands maandblad
De Gids
Nieuw Vlaams Tijdschrift
NFL
Belangwekkende gedachten, men wordt er niet mee overspoeld in de Nederlandse tijdschriften. Des te opvallender is het essay van de hoogleraar in de sociologie in Amsterdam Derek Phillips getiteld de lof van de schuld in DE GIDS (3/4, 1982). Het is een uitvoerig betoog waarin Phillips onderscheid maakt tussen neurotische schuld (die nergens goed voor is en zou moeten worden uitgewist) en ware schuld, die door de ‘moraliteit’ wordt vereist. ‘We dienen in te zien,’ schrijft Phillips, ‘dat er bepaalde soorten van gedrag zijn (met inbegrip van de poging om ware schuld af te schaffen), waarover we ons schuldig behoren te voelen.’ Interessant is ook de bijdrage van Paul van Seters en Marjolijn Sorbi, ‘Narcisme in opspraak’, over de achtergronden van Christopher Lasch' boek the culture of narcissism. Ze wijzen er op dat Lasch het begrip ‘narcisme’ op een andere manier gebruikt dan populair taalgebruik wil en dat dit tot een fundamenteel misverstand heeft geleid dat Lasch in een nieuwe druk van het boek heeft trachten weg te werken. De twee theoretici van het narcisme, Otto Kernberg en Heinz Kohut, worden besproken en aangetoond wordt dat Lasch sterk verwant is met Kernberg: ‘Het gewelddadige psychologische beeld van narcisme van deze laatste generaliseert Lasch voor de ontwikkeling van een sociaal en cultureel begrip van narcisme.’ Kohut heeft een mildere opvatting van het narcisme. J.R. Evenhuis schrijft in DE GIDS over Bernard de Mandeville (1670-1733), de ‘sociaal-Machiavellist uit Rotterdam’ en schrijver van het boek fable of the bees. Willem Otterspeer legt in een essay over Marguerite Yourcenar de nadruk op het alchemisme in haar werk. Er is een stuk van Ruud Lindeman over ‘Het Amsterdamse Bos en de crisis van de jaren dertig’, een korte geschiedenis van werkverschaffing. In de afdeling Kroniek & Kritiek schrijft Aleid Truijens over
hölderlins toren van Kester Freriks en positieve helden van Thomas Graftdijk, romans die zij als aanleiding gebruikt om de vraag te stellen of er de laatste tijd geen sprake is van verwijdering tussen critici en lezers: de critici zien veel meer in boeken, terwijl lezers op een oppervlakkig niveau blijven steken. Truijens vertolkt het gevoelen van de lezers. Dat niet iedereen daar enthousiast over is blijkt uit een furieuse en sarcastische bijdrage van Leon de Winter in NEW FOUNDLAND (2/1982) waarin hij zich kwaad maakt op zijn vroegere onderbuurvrouw Mevrouw Marcellis, de echte naam van Aleid Truijens. Zij had in een eerder nummer van DE GIDS zuur over De Winters werk geschreven. NEW FOUNDLAND staat in het teken van de angst, of betere ‘Angst voor de angst’. Opvallend is het stuk van Henk van de Ploeg, psycholoog, die een lang stuk over Angst kan schrijven en daarin de prestatie levert geen enkele naam van andere psychologen te noemen. Dus geen zinnen als ‘Freud beschouwde Angst als’, Erikson meende...’ Het is een weldaad. Louis Ferron ging op bezoek bij de schilder Anselm Kiefer die met zijn werk commentaar levert op de Duitse geschiedenis, maar tegelijk zelf door haar mythes geobsedeerd is. Jan Blokker sr. herinnert zich zijn angst voor de gashouder op de Haarlemmerweg in Amsterdam; hij kon er niet langs lopen of hij dacht dat hij zou ontploffen, terwijl andere mensen deden alsof er niets aan de hand was. Arend Jan Heerma van Voss werd van veel fobieën afgeholpen, maar voor zijn angst voor onweer kwam hij niet af. Theodor Duquesnby vraagt aandacht voor Christian Heinrich Spiess (1755-1799).
Het vertaallaboratorium houdt zich bezig met een fragment van James Joyce's finnegans wake.
Dat levert hoogstandjes van vertaalkunst op van een tekst die er zich eigenlijk niet voor leent. Voor de liefhebbers is er een nieuw deel van Joyce & Co's ‘Calabrese Dagboeken’, terwijl Rudi Fuchs zijn rondgang langs ateliers van hedendaagse kunstenaars voortzet. (Het stuk van Fuchs is onmisbaar voor het eigen karakter van NEW FOUNDLAND.) De kruisbestuiving onder de tijdschriften - dezelfde schrijvers in verschillende tijdschriften - heeft dit keer plaats in DE REVISOR en BZZLLETIN 95. Zij hebben stukken over de Engelse schrijfster Jean Rhys. DE REVISOR (1982/2) heeft het orgineelste: een verhaal van Rhys en van een Nederlandse vriend, Jan van Houts, die in 1970 met haar kennismaakte. De tweede aflevering van Robert Ankers essay over het karakter van de Nederlandse poëzie in het licht van het symbolisme en idealisme is heel verhelderend. Tom van Deel zet zijn reeks voort over poëzie en kunst (dit keer over vazen). Heel mooi zijn de impressies van Frans Kellendonk uit Amerika, waar hij verblijft als ‘writer in residence’: notities over een gruwelijke planeet. Goed geschreven is het verhaal-debuut van G.T.M. Visser. In het vorige nummer werd werk van Roland Barthes vertaald, in dit nummer is het een essay van George Steiner over Chomsky uit zijn boek on difficulty. In het NIEUW VLAAMS TIJDSCHRIFT (mrt/apr.'82) vervolgt Cyrille Offermans zijn reeks ‘De vergeetmachine’ met een stuk over de betekenis van tatoeëring, als brandmerk in de middeleeuwen, als lichaamsdecoratie (‘alle Europese vorsten waren getatoeëerd’), als kermisattractie en als ‘protest tegen de disciplinering van de lichamen in de fabrieken’. Een even geheimzinnige als wonderlijke bijdrage levert George Adé met collage-pagina's, een genre waar je mee dood gegooid wordt, maar deze onderscheiden zich door hun strakke en verzorgde opzet. De zich vroeger Tymen Trolsky noemende Jasper Mikkers
schrijft een verhaal over wielrenners, politiek en rivaliteit. Een eenmanstijdschrift maakt altijd benieuwd en zeker als het van polemische aard is. Het tijdschrift dat Peter Andriesse is begonnen, KAMIKAZE, is helaas een onzalige onderneming. Hij schrijft het zelf geheel vol onder het motto. ‘Tegenromantisch Strijdschrift tegen Alles en Iedereen’. Het vervelende is dat Andriesse niet veel anders doet dan opgewonden piepen tegen iedereen die iets over hem geschreven heeft wat hem niet bevalt. Hij voelt zich achtergesteld door kranten, critici en uitgevers, terwijl dat nogal meevalt. Dat het ook aan zijn eigen werk kan liggen, dat komt niet in hem op. Feit is dat alles en iedereen in het blad aan de orde komt, feit is ook dat je het weer gauw vergeten bent. Bij behoorlijke polemiek is dat anders.