[Nummer 3 - 27 maart 1982]
tirade
De Revisor
Hollands maandblad
De tweede ronde
Nieuw Vlaams Tijdschrift
Literair paspoort
NFL
De Revisor, New Foundland, De Tweede Ronde, Maatstaf, Literair Paspoort, Nieuw Vlaams Tijdschrift, Hollands Maandblad, Bzzletin, Raster, Over Multatuli, Tirade en Venster: het is of alle redacteuren van deze tijdschriften aan het begin van 1982 tegen elkaar hebben gezegd dat het nu maar eens uit moet zijn en dat er alleen nog maar interessante nummers gemaakt zullen worden. Beziet men de eerste nummers van de literaire tijdschriften van dit jaar dan is ze dat aardig gelukt. Toch valt het op dat in al deze verschillende tijdschriften veel dezelfde namen voorkomen.
Het wonder geschiedde dat De Revisor een verhaal van J.M.A. Biesheuvel opnam, een schrijver die altijd - geheel ten onrechte - tot de ‘anekdotisten’ werd gerekend. Biesheuvels verhaal in De Revisor 1982/1, ‘Oh! kapitein te zijn...’ zit vol literaire verwijzingen. In hetzelfde nummer staat ook broos proza van Hedda Martens en eindelijk nieuw werk van Kees Verheul, ‘De nieuwe jongen’. Dit nummer bevat veel essayistisch werk, waarvan met name genoemd moeten worden het essay van Jan Fontijn over de invloed van de Amerikaanse filosoof Emerson op Couperus, het eerste van een reeks essays van Tom van Deel over beeldende kunst en poëzie, en de door Maarten van Buuren vertaalde korte essays van Roland Barthes over ‘Wat is kritiek’ en het verschil tussen ‘Schrijvers en scribenten’. In De Tweede Ronde (Winter 1981) staat een verhaal van Maarten 't Hart, ‘De witte nacht’, dat enig licht kan werpen op zijn nieuwe boek De vrouw bestaat niet. Het feminisme en opdringerig christendom plagen een schrijver die niet in slaap kan komen, en aan het slot verschijnt een dier dat een symbolische houding aanneemt. Er is speciale aandacht in dit nummer voor Eugenio Montale (essay, poëzie, proza, tekeningen) en andere Italiaanse schrijvers (Alberto Moravia, Italo Calvino - een naam die in bijna alle tijdschriften op het ogenblik opduikt). Veel Nederlandse en vertaalde poëzie, onder meer van Odysseys Elytis (Nobelprijswinnaar), Mandelstam en Montale. In Maatstaf 1982/1 schrijft Jeroen Brouwers een nieuw hoofdstuk van zijn boek over zelfmoord en literatuur, dit keer over een voor de meesten volslagen onbekende: Jacob Hiegentlich. Joyce & Co schrijft over een bewonderde Franse schrijver: Jacques Laurent en Lodewijk Brunt over vrouwen en liefdadigheid in het negentiende eeuwse Engeland. Boudewijn Büch en Eva
Gerlach publiceren poëzie, Van Gerlach staan ook gedichten in De Revisor. Interessant is altijd de poëzie-kroniek van Rob Schouten, Ceterum censeo. Niet in een Nederlands tijdschrift, maar in het Nieuw Vlaams Tijdschrift (nov./dec. 81) staat nieuw proza van Sybren Polet, ‘De kabouter, de reus en de middenman’, een sprookje met dubbele bodems. In dat nummer ook Dagboekbladen van Cornets de Groot die vooral handelen over De compositie van de wereld van Mulisch. Frans Boenders interviewde de Belgische scheikundige Llya Prigogine die bijzondere gedachten heeft over ‘de eenheid van de wetenschappen’. Het NVT heeft ook een goed gevulde afdeling Kronieken, met besprekingen en polemische bijdragen. In Tirade (jan./febr. 82), dat vanaf nu tweemaandelijks gaat verschijnen, bewijst H.A. Gomperts dat hij sinds zijn emeritaat niet heeft stil gezeten - alsof hij erop heeft gewacht. Hij publiceert het eerste deel van een essay dat tot een boek zal uitgroeien: ‘De tumor van het bewustzijn’. Jaap Goedegebuure heeft de redactie van Tirade verlaten en er zijn twee nieuwe redacteuren opgetreden: H.F. Cohen en Jacques Hamelink. Cohen is een historicus. In Tirade schrijft hij over buitenlandse en binnenlandse politiek, dit keer over de Sovjetunie. Th.J. Hooning schrijft een uitvoerige kritiek over Bernard Cricks biografie van George Orwell. Hij vindt dat Crick geen goed beeld van Orwell geeft, maar dat hij er wel het materiaal voor aandraagt. Zoals naar aanleiding van eerste nummer verwacht richt New Foundland (1/1982) zich inderdaad op het reizen en de literatuur. In dit eerste nummer van wat al de tweede jaargang wordt genoemd gaat het cosmopolitisch toe: Ieme van de Poel over Blaise Cendrars, Ton Lemaire over de filosofische en antropologische kanten van het reizen (‘Waartoe op reis?’),
August Willemsen (de vertaler van onder meer Pessoa) schrijft Braziliaanse brieven, Anton Haakman een fragment uit een roman ontstaan als gevolg van veel reizen en D. Hillenius over Charles Waterton. Rudi Fuchs beschrijft weer zijn persoonlijke ervaringen bij het zien van de meest recente stromingen in de beeldende kunst. Literair Paspoort (jan./febr. 82) heeft in elk nummer een thema, dit keer Het Weense Fin de Siècle, met dit keer essays over Trakle en Peter Altenberg, een nauwelijks in Nederland bekende schrijver van proza in geconcentreerde vorm, waarvan ook voorbeelden worden gegeven. In Literair Paspoort wordt de buitenlandse literatuur, uit alle mogelijke taalgebieden, gevolgd en er staat altijd wel iets verrassends of belangwekkends in. In het Hollands Maandblad van januari schrijft J. Pen over een andere inkomenspolitiek en is verder interessant wat W. Drees sr. opmerkt over het drugbeleid. Andreas Burnier stond een fragment af uit haar nieuwe roman De litteraire salon; dit fragment is minder mythisch dan haar laatste roman en maakt benieuwd naar de rest. In het februari-nummer staan vooral essays: over Robert Lowell, over Flaubert's cultuurkritiek (door Jaap T. Harskamp) en Irish Murdoch (door Willem Otterspeer). Karel van het Reve publiceert weer fragmenten uit alles waarover hij heeft gedacht, en schrijft dat hij niet weet hoe hij een restaurant binnen moet gaan, een sigaar bij je oor moet laten kraken, maar wel hoe een alinea te beginnen. Het tweede nummer van het nieuwe, Leidse, literaire tijdschrift Venster is wel heel snel met het publiceren van de tekst van een interview/discussie over De vrouw bestaat niet, waarin 't Hart zegt dat er ongetwijfeld een diepere psychologische reden zal zijn voor zijn belangstelling voor het feminisme. Het proza in dit nummer is niet veel, maar het stuk van Fons Oltheten over de filosofie achter de
poëzie van J.C van Schagen is verhelderend, hoewel in opstelvorm geschreven.
CP