| |
| |
| |
Index
Jacob Cats (1577-1660)
Papieren kind 39 |
Jacob Cats, Alle de wercken, 11, Amsterdam 1712, fol. B1r. Tweeëntachtigjarig leven [fragment] 83 |
Jacob Cats, Twee en tachtig-jarig leven, van zijn geboorte af tot zijn dood toe. Aen desselfs veertien kints-kinderen, dienende tot naricht van de selve. In: Jacob Cats, Alle de wercken, 11, Amsterdam 1712, p. 49. |
De Zeeuw Cats was advocaat, raadpensionaris van Holland en dichter van onder meer emblemata, een huwelijksleer en moraliserende vertellingen. Zijn berijmde autobiografie stamt uit 1659.
| |
Jeremias de Decker (1609-1666)
Zuchten en tranen over 't lijk van mijn vader, overleden 16 mei 1658 99 |
Aan de lente van het jaar 1658 99 |
Aan mijnen broeder, op Batavia in Oost-Indië overleden 103 |
J. de Decker, Rym-oeffeningen, Amsterdam 1659, 111, p. 90-99. Op 't graf van mijn zwagers zoontje Willem Verjannen, al etende en krijtende gebleven 79 |
J. de Decker, Lof der geldsucht ofte Vervolg der Rijm-oeffeningen. Amsterdam 1667, 11, p. 19-20. |
De Decker, makelaar te Amsterdam, is vooral bekend om zijn barokke lijdensgedicht Goede Vrijdagh. Hij schreef verder veel puntdichten en een ironische satire: Lof der Geldsucht. Aan zijn overleden vader wijdde hij een vijfdelige cyclus gedichten.
| |
Hugo de Groot (1583-1645)
Aan Maria Reygersbergh, over mijn verlossing uit de eeuwige gevangenis 16 |
| |
| |
Verscheyde Nederduytsche gedichten, van Grotius, Hooft, Barlaeus, Huygens, Vondel en anderen. Verzamelt door JV. JS. TVD. B. GP. CLB, Amsterdam 1651, p. 103-105. |
Hugo de Groot, politicus en veelzijdig geleerde, dichter en briljant jurist, is bij het grote publiek vooral bekend gebleven door zijn ontsnapping in een boekenkist uit gevangenschap in slot Loevestein. Hij dichtte voornamelijk in het Latijn, maar wendde zich vooral tijdens zijn gevangenschap ook tot het Nederlands, onder meer met het leerdicht Bewys van den waren godsdienst. In 1608 trouwde hij met Maria van Reygersbergh, dochter van een burgemeester van Veere. Haar vader was in de jaren tachtig tijdens het bewind van Leicester naar Noord-Frankrijk uitgeweken, waar Maria werd geboren.
| |
Willem van Heemskerck (1613-1692)
Hik-snikken over 't kinderlijk-lijk van mijn zoontje 21 |
Bloemkrans van verscheiden gedichten, door eenige liefhebbers der poëzij bij een verzamelt, Amsterdam 1659, p. 232. |
Van Heemskerck, glasgraveur, lakenbereider en later staal-meester te Leiden, heeft enige naam gemaakt als auteur van een bijbels toneelstuk, Hebreeusche Heldinne, dat in 1645 onder de titel Judith en Holofernes tweemaal in de Amsterdamse Schouwburg werd vertoond. Als dichter presenteerde hij zich in de verzamelbundel Bloemkrans van verscheiden gedichten met een aanzienlijke hoeveelheid gelegenheidspoëzie, vooral gericht tot bekenden uit de remonstrantse hoek.
| |
Suzanna Hoefnagel (1561-1633)
Brieven aan haar zoon Constantijn Huygens 84 |
Constantijn Huygens. De briefwisseling, J.A. Worp ed. 1, 's-Gravenhage 1911, p. 149-153, 161-162, 164, 171. |
Suzanna Hoefnagel was de dochter van een rijke Antwerpse koopman. Ze trouwde in 1592 met Christiaan Huygens, secretaris van de Raad van State. Constantijn was haar tweede zoon.
| |
| |
Haar echtgenoot overleed in februari 1624. Twee weken later vertrok Constantijn met een gezantschap naar Engeland. De brieffragmenten stammen uit de maanden daarna.
| |
Johanna Hoobius (ca. 1614-ca. 1642)
Johanna van Beyeren aan haar beminde, na zijn vertrek 15 |
Het lof der vrouwen, geschreven en gerijmt door Iuffr. Iohanna Hoobius. In haer leven geweest de huysvrouw van Sr. Arnout van Beyeren. Amsterdam 1643, p. 22. |
Johanna Hoobius was de vierde dochter van Jacob Hoobius, burgemeester van Brouwershaven. Zij stierf op ongeveer dertigjarige leeftijd. Over Johanna's leven is niet veel meer geboekstaafd dan dat zij met de verder onbekend gebleven Arnoud van Beyeren trouwde en met hem uit Zeeland trok. De postume uitgave van haar dichtbundel werd verzorgd door de Amsterdamse auteur Jan Hermansz. Krul.
| |
Pieter Cornelisz. Hooft (1581-1647)
Dartelavond 10 |
Op liefs afwezen 12 |
Aan een nieuwgeboren jongen 21 |
P.C. Hooft, Lyrische poëzie, P. Tuynman en G.P. van der Stroom ed., Amsterdam 1994, 1, p. 314-315, 499-501, 293. |
Aan de ridder Huygens 57 |
Aan Arnout Hooft 66 |
P.C. Hooft, De briefwisseling, H.W. van Tricht ed., Culemborg 1976-1979, 11, brief 803; 111, brief 1319. |
Hooft is de meest kenmerkende vertegenwoordiger van de Noord-Nederlandse renaissanceliteratuur. Hij schreef veel liefdespoëzie, maar was ook een vernieuwer van het drama en de auteur van een grote geschiedenis van de Nederlandse Opstand.
| |
| |
| |
Arnold Hoogvliet (1687-1763)
Op de tweede verjaardag van mijn zoontje Willem Hoogvliet, 58. |
Arnold Hoogvliet, Vervolg der mengeldichten, Rotterdam 1753 58 |
De bankemployé Hoogvliet is vooral bekend als dichter van het grootse oudtestamentische epos Abraham de Aartsvader in twaalf zangen, dat in de achttiende eeuw tien drukken beleefde, maar hij stelde ook een bundel Mengeldichten samen met gelegenheidspoëzie.
| |
Christiaan Huygens sr. (1551-1624)
Constantijn 21
De vader van de dichter Constantijn Huygens werd geboren in Ter Heide bij Breda. Op zevenentwintigjarige leeftijd werd hij secretaris van Willem van Oranje en na diens dood was hij veertig jaar lang secretaris van de Raad van State.
| |
Constantijn Huygens (1596-1687)
Geboorte van mijn zoons, p. 21. |
't Leven mijner zonen, p. 43. |
't Leven mijner dochter, p. 46. |
‘Constantijn Huygens beschrijft het leven van zijn kinderen’. In: Huygens herdacht. Catalogus bij de tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek ter gelegenheid van de 300ste sterfdag van Constantijn Huygens 26 maart - 9 mei 1987, Arthur Eyffinger ed. Den Haag 1987, p. 9, 113, respectievelijk p. 84 (Christiaan sr. over Constantijn), 97, 105, 124, 127, 129 en p. 147, 151. Passages uit Hofwijck 68 |
Hofwijck. Het gedicht en de buitenplaats van Constantijn Huygens, Ton van Strien e.a. ed., Zutphen 2002, r. 1037-1044 en 2637-2652. |
Cupio dissolvi. Op de dood van Sterre 41 |
‘Door het lange verloop’ 91 |
Kindskinderen liefde 109 |
| |
| |
Grafschrift van mijn lieve kindskindje Suzanne Constance Doublet, overleden 11 november 1612 109 |
Kinderrijm aan mijn derde zoons zoontje 110 |
Pillegift 111 |
Constantijn Huygens, De gedichten, J.A. Worp ed., Groningen 1892-1899, respectievelijk iii, p. 46, vii, p. 340, vii, p. 182, viii, p. 85, 305 en 340-341. |
De veelzijdige Huygens, secretaris van de Oranjes, dichtte in vijf talen. Naast talloze epigrammen schreef hij een aantal lange beschouwelijke gedichten, waarvan Hofwijck het bekendste is. In zijn poëzie streefde hij naar een uiterst kernachtig taalgebruik, maar evenzeer kenmerkend is zijn ‘conversatietoon’, alsof hij een bekende toespreekt.
| |
Constantijn Huygens jr. (1628-1697)
Dagboekpassages 69 |
Constantijn Huygens, den zoon, Journaal van 21 october 1688 tot 2 sept. 1696, Utrecht 1876-1877. |
De zoon van de dichter volgde zijn vader op als secretaris van de prins van Oranje, in zijn geval Willem iii. Zijn dagboek over zijn dagelijkse beslommeringen is fragmentarisch overgeleverd.
| |
Geertruyd Huygens (1599-1680)
Brief aan haar broer Constantijn 89 |
Constantijn Huygens, De briefwisseling, J.A. Worp ed., 1 (1608-1634). 's-Gravenhage 1911, p. 117-118. |
Geertruyd Huygens was een jongere zuster van de dichter Constantijn Huygens. Ze trouwde in 1632 met Philips Doublet en kreeg drie zoons, waarvan er twee stierven als kind.
| |
Jodocus van Lodenstein (1620-1677)
Op de aankomst van mijn vader en zuster, als ik de wagen tegemoet wandelde 97 |
| |
| |
Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen, behelsende eenige stichtelycke liederen, en andere gedichten, 5e druk, Amsterdam 1695, p. 286. |
De predikant Lodenstein was betrokken bij de beweging der ‘Nadere Reformatie’, die streefde naar een dagelijkse levenspraktijk die geheel in dienst stond van de calvinistische beginselen. Zijn poëzie werd pas kort voor zijn dood uitgegeven in de bundel Uyt-spanningen, die in de eeuw daarna vijftien keer herdrukt zou worden.
| |
Jan Luyken (1649-1712)
Schoonheid is bekoorlijk 8 |
Jan Luyken, Duytse lier, A.J. Gelderblom, A.N. Paasman en J.W. Steenbeek ed., Amsterdam 1996, p. 110-112. |
Beminde zoon 71 |
Jan Luyken, Brieven zonder censuur. Met een bloemlezing uit de gedrukte brieven, Herman Vekeman ed., Keulen 1983, p. 64-67. |
Op het overlijden van Casparus Luiken, geboren 1672 en gestorven 1708 72 |
Jan Luiken, De zedelijke en stichtelijke gezangen, Amsterdam 1709, p. 260-264. |
De dichter Jan Luyken verwierp na een bekering tot een piëtistisch gezinde religiositeit zijn amoureuze jeugdwerk Duytse lier. Naderhand gebruikte hij zijn briljante kwaliteit als graficus onder meer voor de prentjes in zijn reeks van emblematabundels met een religieuze of moralistische strekking.
| |
Cornelis van Overstege (1625-1662)
Op de geboorte van mijn oudste dochter Maria, geboren de 5de juni 1650; wezende eerste pinksterdag 21 |
Cornelis van Overstege, Poëzy. Wereldlyke en geestelyke, Dordrecht 1661, p. 196-197. |
Van Overstege maakte deel uit van het Dordrechtse regen- | |
| |
tenmilieu. Hij vervulde functies als heemraad en dijkgraaf. Zijn bundel, waaraan ook zijn vrouw Elisabeth le Petit bijdroeg, bevat allerlei soorten gelegenheidsgedichten op de hele bovenlaag van de Dordtse bevolking.
| |
Maria Petyt (1623-1677)
Vader en moeder, toen ik de waterpokken kreeg 48 |
Roeping 50 |
Het leven van Maria Petyt, J.R.A. Merlier ed., Zutphen 1976, p. 28-30 en 48-50. |
Maria Petyt trad al jong toe tot de derde (leken)orde van Carmel. Zij was strikt gezien geen kloosterlinge, maar leefde wel volgens de kloosterregel van de karmelietessen onder de geestelijke leiding van een karmeliet. Vanaf 1657 tot haar dood woonde ze met een medezuster in een ‘kluis’ te Mechelen, waar zij in een geur van heiligheid stond. Op verzoek van haar biechtvader beschreef zij haar levensloop, die postuum werd gepubliceerd. De tweede druk van 1683 noemt het werk ‘vol van volmaakte deugden, om na te volgen, van goddelijke gunsten, verlichtingen, ende bewerkingen om van te verwonderen, ende God te loven’.
| |
Hubert Kornelisz. Poot (1689-1733)
Op de dood van mijn dochtertje 9 |
Hubert Korneliszoon Poot, Bloemlezing uit de gedichten, Maria A. Schenkeveld-van der Dussen ed., Zutphen z.j., p. 89-90. |
Van Poot, als dichtende boer uit het Zuid-Hollandse Abtswoude een fenomeen in de achttiende eeuw, werd in 1716 een bundel Mengeldichten gepubliceerd. Later verschenen drie delen Gedichten. Hij trouwde pas in 1732 en overleed al in het volgende jaar aan een pijnlijke nierkwaal, na nog de dood van zijn pasgeboren dochtertje te hebben meegemaakt.
| |
| |
| |
Maria van Reygersbergh (1589-1653)
Aan Pieter de Groot 62 |
Aan Cornelis de Groot 64 |
Brieven van en aan Maria van Reigersberch, H.C. Rogge ed., Leiden 1902, lxiv, p. 218-220. |
Maria van Reygersbergh, afkomstig uit een vooraanstaande Zeeuwse familie, trouwde in 1608 met Hugo de Groot, toen ambtenaar in Den Haag. Als remonstrants gezind pensionaris van Rotterdam werd De Groot in 1618 gearresteerd. In 1621 organiseerde Maria zijn ontsnapping uit slot Loevestein.
| |
Pieter Rixtel (?-1673)
Op mijn trouwdag, de 18de februari, anno 1661 30. |
P. Rixtel, Mengel-Rymen, Haarlem 1669, p. 70-73. |
Pieter Rixtel was van 1667 tot zijn dood factor (artistiek leider) van de Haarlemse rederijkerskamer De Wijngaertrancken. Hij had daarvoor ook contact met de kring rond Jan Zoet, maar gezien Zoets hatelijke grafschrift op Rixtel was die relatie snel bekoeld. Behalve zijn Mengel-rijmen, met naast gelegenheidsgedichten ook religieuze poëzie, is er van hem een ‘treur-blijeindend’ toneelstuk, Grooten Robbert, gebaseerd op een episode uit de geschiedenis van de Angelsaksen.
| |
Dirk Schelte (1639-1715)
Op het jaargetijde van mijn liefste 36 |
Mijn huisvrouw, op de laatste avond van haar 46ste jaar deerlijk van de trappen gevallen, de 29ste september 1690, en de 30ste dito verjaard 37 |
Aan zijn kind Daniël, 1 jaar oud zijnde, 1669 54 |
In mijn zoontje Daniëls eerste schrijfboekje, zo als hij ermee naar school ging 55 |
Mijn twee jongste kinderen te Hillegom school liggende, schreef Lodewijk, de 5de juli 1693 56 |
Antwoord [van vader aan Lodewijk] 56 |
| |
| |
Lodewijk Schelte, op zijn 12de verjaardag, de 8ste juni 1695 56 |
Dirk Schelte, De rijmwerken in verscheide verdeelingen geschikt, Amsterdam 1704, respectievelijk p. 433, 574-575, 401-402, 262, 394-395, 578. |
Dirk Schelte was een gegoede handelaar in Amsterdam. Hij had er een juwelierszaak en was kennelijk vanuit dien hoofde ook ‘bewaarder der kostbaarheden in de bank van lening’. Een hofstede aan de Vecht was het resultaat van zijn werk. Schelte is twee keer getrouwd geweest en hield uit die huwelijken tien kinderen over. Hij was goed bekend in literaire kringen, zoals blijkt uit zijn vriendschappelijke relatie met uiteenlopende figuren als de predikant Balthasar Bekker, Hieronymus Sweerts, Jan Six en Kornelia van der Veer.
| |
Joannes Six van Chandelier (1620-1695)
Geboortekrans van amarant. Aan Katarina Jeheu, weduwe van wijlen Joos Julien 94 |
Ontroeringe van geest op het bezichtigen van mijn vaders en broederslijken 96 |
J. Six van Chandelier, Gedichten, A.E. Jacobs ed., Assen, Maastricht 1991, 1, p. 411-412, respectievelijk p. 96. |
Joannes (of Jan) Six van Chandelier had een bloeiende zaak in ‘gedroogde kruiden en vruchten’ in de Amsterdamse Kalverstraat. In 1657 verscheen zijn verzameling Poëzy, met veel over zijn persoonlijk leven, onder andere in oorspronkelijke reisgedichten (Spanje, Italië, Spa). Hij was een bewonderaar van Horatius en streefde naar een eigenzinnige wijze van uitdrukken. Zijn poëzieopvatting is gekarakteriseerd als ‘anti-idealistisch’.
| |
Adriaen Steyn
Op de dood van mijn kind 27 |
Aan iemand die de dood van zijn kind beweende 28 |
Geboorts-vermaning aan mijn eenjarige zoon 28 |
| |
| |
Aan het dode lichaam van mijn naastbestaande 28 |
A. Steyn, De puntige poëet in de wapenen of de stapel nieuwe punt-dichten, Rotterdam 1669, respectievelijk p. 206, 182, 206, 203. |
Naar Adriaen Steyn (ook: Adriaan van Steyn) is voorzover bekend geen biografisch onderzoek gedaan. Hij is geboren in Delft en woonde later in Rotterdam. Naast puntdichten en gelegenheidsversjes schreef hij een paar toneelstukken, waaronder Lammert Meese of de klucht van de melckboer (1661).
| |
Hieronymus Sweerts (1629-1696)
Aan mijn zoontje Constantinus Sweerts 52 |
Morgengebedeken voor mijn kleine zoontje 53 |
H. Sweerts, Alle de gedichten, Amsterdam 1697, p. 230-232, respectievelijk 241. |
Hieronymus Sweerts werkte als drukker in Amsterdam, eerst op de drukkerij van zijn tante Elisabeth Sweerts, de weduwe van Paulus Aertsz. van Ravestein, en na haar overlijden voor haar dochters Hester en Maria. Hij gaf een zeer gevarieerd fonds uit, met onder andere bijbels, en was zelf actief als auteur van godsdienstige en komische werken.
| |
Hermanus Verbeeck (1621-1681)
Memoriaal [fragment] 92 |
Hermanus Verbeeck, Memoriaal ofte mijn levenraijsinghe, Jeroen Blaak ed., Hilversum 1999, p. 143. |
De rooms-katholieke Amsterdammer Verbeeck volgde zijn vader op in het vak van bontwerker, maar probeerde vervolgens in het onderhoud van zijn gezin te voorzien als makelaar, waagklerk en grutter. Van hem is een manuscript overgeleverd met zijn berijmde autobiografie en vijf (nooit gespeelde) toneelstukken.
| |
| |
| |
Joannes Vollenhove (1631-1708)
Op het jaargetijde van mijn ega [fragment] 33 |
Op het jaargetijde van mijn liefste 34 |
J. Vollenhove, Poëzy, Amsterdam 1686, p. 95 en 542-544. |
De burgemeesterszoon Vollenhove was een gevierd predikant te Zwolle en Den Haag. Als dichter behoorde hij tot de navolgers van Vondel. Het meest bewonderd werd zijn gedicht Kruistriomf (1656), dat in barokke beelden het lijden van Christus schildert. Naast veel gelegenheidsgedichten schreef hij voornamelijk stichtelijke poëzie.
| |
Joost van den Vondel (1587-1679)
Kinder-lijk 25 |
Uitvaart van mijn dochtertje 77 |
De werken van Vondel, J.F.M. Sterck e.a. ed., iii, Amsterdam 1929, p. 388-389 en 396-397. |
De breedte en diepgang van zijn poëtisch oeuvre, gevoegd bij een ongeëvenaarde taalvaardigheid, maken Vondel tot de belangrijkste dichter uit de Gouden Eeuw. Hij schreef drieëndertig toneelstukken, en een onafzienbare hoeveelheid gelegenheidsgedichten, van omvangrijke lofdichten op de grootheid van Amsterdam tot intieme herdenkingsverzen voor zijn kinderen.
| |
Dirck Cornelisz. Wittenoom
Aandachten over 't afsterven van mijn twee dochters en zwakke uittering van mijn oudste zoon 81 |
Hollantsche Parnas, of verscheide gedichten gerijmt door J. Westerbaen, J.v. Vondel, J. Vos, G. Brant, R. Anslo, en andere voornaamste dichters onzer eeuwe. Door T. van Domselaar verzamelt, Amsterdam 1660, 1, p. 477-479. |
Van Dirck Cornelisz. Wittenoom is niet veel meer bekend dan dat hij in 1639 een tragikomedie schreef, Thiëstes en Anticlia, op de regel ‘De wereld is een speeltoneel, elk speelt zijn rol
| |
| |
en krijgt zijn deel’ (de spreuk van Vondel die op de poort van de Amsterdamse Schouwburg stond). Het stuk werd in 1653 viermaal in de Amsterdamse Schouwburg opgevoerd. Daarnaast schreef hij in 1643 een lijkdicht voor de remonstrantse voorman Simon Episcopius.
| |
Jan Zoet (1608?-1674)
Aan de eerbare Machtelt Klaas, op zeker toeval, en gelegenheid van mijn geboorts verjaringe. In Amsteldam, de zesde dag van Dorremaand des jaars 1651 19 |
Jan Zoet, d'Uitsteekenste digt-kunstige werkken, Amsterdam 1675, p. 227. |
Jan Zoet, onder meer acteur, herbergier en pamflettist, beoefende vrijwel alle genres in de zeventiende-eeuwse poëzie: hij schreef een paar kluchten, een herdersspel, een tragikomedie en twee treurspelen, liedjes, emblemata, satirische gedichten over politieke en godsdienstige onderwerpen, lofdichten op de Oranjes, allerlei ander gelegenheidswerk en gedichten met een stichtelijke en religieuze boodschap. Hij vertaalde verder prozawerken uit het Duits en ontwierp tableaux vivants. Zijn godsdienstige opvattingen gaven aanleiding tot veel spot en kritiek. In 1651 werd hij wegens ongezouten kritiek op regenten voor zes jaar uit Amsterdam verbannen. Over zijn vrouw Machtelt Claesz, ging het gerucht dat ze veroordeeld was geweest tot het Spinhuis, waar opgepakte hoeren een werkstraf uitzaten.
|
|