| |
| |
| |
Ter zilvere bruilofte van den heere Jacobus de Vos, en mejuffrouwe Katharina van de Ryp.
Hun trouwzon ziet daagen,
En 't feest met hun Maegen
'k Wensch rampspoet nooyt gryp',
De Herten van De Vos met zyn van de Ryp.
| |
| |
ô Opperzegenaar! die van uw Hemeltrans
De Sterren, Zon, en Maan, met al hun licht en glans
Als in 't verschiet beschouwt, voor wiens genade straalen
Al 's werelds yd'le gloed het hoofd moet onderhaalen,
Die 't bloeijend Paradys in 't Oosten hebt geplant,
Daar d'allereerste trouw, in d'onbevlekten stand,
Van 't éénig Paar, wierd door uw wyzen raad besloten;
Daar gy uw zegen aan de eendragtige Echtgenooten
Voorspeld hebt, in de trouw van 't menschelyk geslagt;
Hoe vrolyk zien wy thans die zegening volbragt
Op 't Zilv're Bruiloftsfeest van deze welgepaarden?
Die nooit door haat, of twist, van hunnen stam ontaarden,
Maar 't voetspoor van de deugd betreeden onvermoeid,
Waar door Jacobus met zyn Katharina bloeijt
In eendragt, liefde, en rust, door hun gezegend paaren.
't Gesloote sirkelrond van Vyfëntwintig jaaren
Verstrekt een zilv're kroon, waar af het flikkerlicht
Een leidster, en een baak verstrekt voor het gezicht
Der Echtgenooten, door hun minzaam huuw'lyks leeven,
Om nevens hen langs 't spoor des Godsdiensts op te streeven
Naar d'onbevlekten staat van een vernoegde ziel,
Die, schoon al 't wereldsche met ramp haar tegenviel,
standvastig, als een rots in 't midde van de baren,
In 't eind' dat onweer ziet door 's hemels gunst bedaren.
Gelyk nu Heer de Vos, na voor- en tegenspoed,
Met zyne van de Ryp het Zil'vre Feest ontmoet
Na Vyfëntwigtig Jaar. ô Aangenaam herdenken
Van zulk een waarden dag! niets kan uw luister krenken:
| |
| |
Wyl nog die zelve vlam Jacobus hart bestraalt,
Als toen hy door zyn min eerst heeft gezegepraald,
Met Katharina's hand voor 't echtaltaar te ontfangen;
Dus weet de opregte min haar hoogsten wensch te erlangen,
En word aan uur, nog dag, nog maand, nog jaar bepaald,
Dewyl Jehovah's gunst altoos de trouw bestraalt,
Die op 't tiras der deugd door de eendragt wordt verheeven;
Hoe ziet ge, ô Bruidegom en Bruid! u zelf herleeven
In uw Johanna's deugd; Heer Willems vreugde en troost,
En hoe herleeft zy weêr in haar gezegend Kroost.
Terwyl, ô waarde Heer! uw Moeder opgetogen
Van blydschap, 't derde Lid kan van haar stam beoogen.
ô Duurb're blydschap voor 't gezegende Geslagt,
Daar dit verëenigt Paar de wenssen ziet volbragt.
Het opgedragen, met een rei van huuwlyks zangen;
Vernieuwde Bruid, ik zie uw Zusters, vol verlangen
U reeds genaken; om de vreugd van hun gemoed
U af te malen, in een heusse zegegroet;
Dus zien we op 't feest van uw vernieuwde Bruiloftsvlammen.
Tot glorie van het Spaar, de drie roemwaarde stammen
Van Kops, van Thezing, en van Blaauwpot, heel verheugd
Hun stem verheffen, by deez' onbesprooke vreugd
Van 't Zilver Bruiloftsfeest, daar gy, ô Egtgenooten!
Weêrzyds uit stammen, ryk van eer en deugd, gesproten,
Niet minder om hun heil verheugd zyt, en vernoegd,
Dan zy om uw geluk, door Godt u toegevoegd.
Laat vry de losze jeugd het huuw'lyks offer zwaaijen,
En op des wellusts spil al haar belang doen draaijen,
| |
| |
Die liefde vliegt als rook in weinig dagen weg;
Maar daar de kuisse min met raad en overleg
Van deugd en godsdienst, heeft de harten t'zaam gebonden,
Daar blinkt de kuisse trouw veel jaaren ongeschonden.
En word door de eendragt met een Zilv're kroon gekroond,
Die 't zuiver hart van Bruid en Bruidegom vertoond.
Wel aan, de Vos! en van de Ryp! gy die uw dagen
In onderlinge min aan Godt hebt opgedragen
Naar 't voorschrift van zyn wet, verwagt daar af tot loon,
Na Vyfëntwintig jaar een Goude Bruilofts kroon,
Jehovah wil hier toe u zynen zegen geven!
Hy doe uw staâg in rust, gezond, en vrolyk leeven!
Hy geve uw Dogter, en haar waardige Egtgenoot,
Met hun liefwaarde Telg zyn zegen, en vergroot
Hun heil tot uwe vreugd, en zo veel huisgezinnen,
Die door zyn koopzorg staâg hun daaglyks voedzel winnen.
Zyn oly van Genaâ stroome op uw Vrinden neêr!
Op dat zy dag op dag in aanzien, deugd, en eer
Aangroeijen, tot vermaak van hunne tydgenooten.
Al ziende Godheid! heeft uw Vader-zorg besloten,
Om dit liefwaardig Paar nog eens dien blyden dag
Te doen aanschouwen, in een kinderlyk ontzag
Tot u, ô Opperheer? zo laat de blyde straalen
Van uw genade en heil op hunne hoofden dalen;
Zo spreekt de Naneef nog aan d'oever van het Spaar
Van van de Ryp en van de Vos na honderd jaar.
|
|