| |
| |
| |
Ter zilvere bruilofte van den heere Jacobus de Vos, en mejuffrouwe Katharina van de Ryp.
WIe kan den vluggen loop des snellen tyds bevatten,
Die dierbaarste aller schatten
Waar van we één oogenblik, het zy in vreugd en pyn,
Slegts maar bezitters zyn?
Ja de eene tydstip word van de andere ingezwolgen;
Staan niet in onze magt; want de eerste keert nooit weêr
M'er naar verlangt, misschien ons niet gebeuren mogen:
Wat baat all' 't ydel poogen?
| |
| |
Ons leven, ons verstand, ons oordeel en begrip,
'k Beroep my op u zelf, eerwaardige Echtgenooten,
Gy weet het hoe de tyd, die voort rent zonder toom,
Voorby vloeit als een stroom;
Voor vyfentwintig jaar zag u 't verrukk'lyk Spaaren
Voor 't huw'lyks-outer paaren,
Met algemeen gejuich en uitgelaaten vreugd
Der Kenmerlandsche jeugd,
Die kranssen vlogt van de eêlste en uitgeleezen bloemen
Waar op uw streek kan roemen:
Die dag, die blyde dag, die uw geheugenis
Is echter reeds met zo veel' duizenden vervloogen:
Nu schenkt het Alvermogen
U deezen Zilv'ren dag die vrolykheid verwekt,
En 't hert naar boven trekt
Om de Oppermajesteit met opgeheeven' klanken
Voor zulk een gunst te danken:
Ja waarlyk eene gunst die menig man en vrouw,
Niet mag gebeuren in dit wisselvallig leven;
Dies is 't elk niet gegeeven.
| |
| |
Met u gelyk te staan in dit gewigtig stuk:
Gy ziet uw Moeder in de winter van haar leven,
Heer Vos, door vreugd gedreven,
U uit een teed're zucht omhelzen in deez' stand;
Zy kust uw dierbaar pand,
En spreekt: ‘Gezegend zy dit Zilverfeest, myn kind'ren;
Nooit moet uw heil vermind'ren;
't Verkeere, is 't voor u best, door Hem die 't all' beschouwt,
Eens op zyn' tyd in goud.
Gy ziet uw dierbaar pand en de eenigste uwer erven,
Wiens luyster nooit zal sterven,
Verbonden aan Heer Kops, die door zyn Twyndery,
Een gantsche maatschappy,
Van huisgezinnen weet hun onderhoud te geven:
Dat 's ook voor and'ren leven
Zo wel als voor zich zelfs; dit bouwt de steden vast
Door 't dragen van hun last:
Dies weet hy schatten door het Garen te vergaêren,
't Is ook tot heil van 't Spaaren,
Dat zulke handelaars in 't garen gaarne ziet
Daar 't voordeel van geniet.
Gy ziet reeds uit hun' Echt een lief'lyk spruitje bloejen;
De Hemel laat het groejen.
| |
| |
In eerbaarheid en deugd, gelyk een flonkerlicht
Vol glans voor elks gezicht.
Gy ziet uw huis vervult met blyken van Gods zegen,
Door Hem alleen verkregen,
En uwe wakk're vlyt, die middeloorzaak is
Gy zyt vermaagschapt aan de deftigste geslagten,
Die ieder hoog moet achten.
Vernieuwde Bruid, gy ziet uw Zusters in 't verbond
Aan Thesing, vol beleid, aan Blaaupot, hoog in achting,
Voldoende aan elks verwagting,
Twee zuilen, daar de Beurs van Amsteldam op rust,
Die naar hun' wensch en lust,
In volle vrolykheid nu met hun Zielsbeminden,
Op 't Feest zich laaten vinden,
Op welkers Zilvermaal en Echt ik aan het Y
Eens zong vernoegt en bly.
ô Zilv're dag, wat doet de zon al schoone straalen
Van blydschap op u daalen!
ô Echtgenooten! die verheugt zyt en vernoegt.
Blank is het zilver, maar noch blanker zyn de zeden
| |
| |
Ryp is de muscadel, maar ryper is uw deugd
Die hert en ziel verheugt.
Uw Lent' gaf bloemen, maar de Herfstmaand van uw dagen
Geeft vruchten naar behaagen,
Door welkers smaak vol geur en kracht, gy word gevoed
Tot welstand voor 't gemoed.
Gezegend is uw stand, ô welvereende menschen!
Wat valt 'er meer te wenschen
Dan 't eenige, daar ik in 't eind meê sluiten zal?
Gy 't Goude feest, gelyk dit Zilv're meugt beleeven:
Noch will' de Alwysheid geeven
Dat ge uw ligchaamen, door de dood in 't graf gedaalt,
Ja zelfs tot stof vermaalt,
Waar van uw Weed-as, daar gy voordeel uit kunt trekken,
Kan eene schets verstrekken,
Meugt zien verheerlykt en onsterff'lyk overkleed,
Daar 't eeuwig Bruiloftsfeest van tyd noch uuren weet.
|
|