De Vorsterman Bijbel

§ Dat .vij. Capittel.

1

⁺HEbbende dan dese beloften alderliefste laet ons seluen reynigen van alle beulectheyt des vleesch ende gheests, volbrengende die heylicheyt in die vreese gods *

+ A

2

Verstaet ons, wi en hebben nyemant ghequetst, wy en hebben nyemant geschent, wy en hebben nyemant bedrogen.

3

Dat en segge ick niet tot v verdoeminge, want wy te voren geseyt hebben, dat ghy in onse herten zijt om tsamen te steruen, ende tsamen te leuen.

4

Ick hebbe groot betrouwen tot v, ick heb veel gloriacie van v, ic ben veruult van vertroostinge: ick ben zeer oueruloedich van bliscap in alle uwe tribulacie.

5

Want als wy in Macedonien ghecomen waren, en hadde ons vleesch gheen rust, want in allen worden wi zeer gequelt. Van buyten striden, van binnen vreesen,

6

maer god dye den ootmoedigen vertroost, heeft ons vertroost, door die toecoemst van Tytus.

7

⁺Ende niet alleen door zijn toecoemst, maer oeck door die vertroostinghe dye hy van v ontfangen heeft, doen hy ons vercondichte uwe begeerten, uwe screynge, uwe neersticheit voor mi. Also dat ic noch meer verblide

+ B

8

Want al ist dat ic v door den brief bedroeft hebbe, dat en berout mi niet, ende oft mi beroude, siende dat den brief tot een tijt toe v bedroeft heeft,

9

nv verblide ic mi, niet dat ghi bedroeft zijt gheweest, maer om dat ghi tot penitencie bedroeft zijt geweest. Want ghy zijt bedroeft geweest na god. Also dat ghi in genen dingen van ons hinder geleden hebt,

10

want die droefnis die na God is, brengt voort penitencie tot vaste salicheyt, mer die droefheit des werelts, werct den doot.

11

⁺Want siet dat selue dat ghi na god bedroeft zijt geweest, ⁺ wat groter sorchfuldicheyt dattet in v voort ghebrocht heeft, ymmer voldoeninghe, ymmer onweerdicheyt, ymmer vreese: immer begeerte: immer wrake. Want ghy v seluen in allen gegeuen hebt te wesen onbeulect in dit werck.

+ C

+ i.petri. i.e.

12

Aldus al ist dat ic v gescreuen hebbe, dat en heb ick niet gedaen om den ghenen die v misdaen hadden, noch om sinen wille die misdaen was mer om te openbaren onse sorchfuldicheyt, die wy hebben voor v inde tegenwoordicheyt gods.

13

⁺Daer om zijn wy vertroost wt v vertroostinge, ende wi zijn daer en bouen noch meer verblijt geweest om die blijscap van Tytus want sinen gheest is van v allen vermaect geweest

+ D

[p. K7r]

14

Ende is dat ick by hem van v gheglorieert hebbe, ick en ben nyet beschaemt geweest, maer wy altemale inder waerheyt van v ghesproken hebben, alsoe is ons gloriacie, dye ick by Tytum gebruycte: dye waerheyt gheworden.

15

Ende zijn inwendighe leden zijn wter maten tot v beweghen gheweest, als hy ouerleyt uwer alder ghehoorsaemheyt, hoe dat ghy hem ontfangen hebt met vreese ende anxt.

16

Ick verblide dat ic in allen dinghen in v betrouwe.