De Vorsterman Bijbel

Dauids .c.xix. Psalm ⁺ Ad dominum cum.

+ int. heb. den c.xx. psal

1

⁺ICk riep tot den HEERE, als ick ghequelt werdt, ende hi verhoorde mi.

+ A

2

HEERE, verlost mijn ziele vanden quaden lippen, ende van die valsche tonge.

3

^* Wat wort v gegeuen tot een bedriechlijcke tonghe.

* th. Wat kan v die valsche tonge doen, Ende wat kan si bedriuen. Si is gelijc scharpe pijlen eens geweldigen Met colen der Ieneuerboomen Wee mi dat ic een vremdelinc ben onder Mesech Ic moet woonen

4

Die pijlen des machtighen zijn scherp met den verwoestenden colen.

5

Wee mi dat mijn pelgrimagie verlengt is, Ick hebbe ghewoont) met die inwoonders van Cedar.

6

Mijn ziele heeft lange een vremdelinc geweest,

7

Bi die ghene die den vrede haten ^* was ic vreedtsamich) Maer als ic sprac tot hen, soo beuochten si mi sonder sake.

* th. Ic hiel vrede