De Vorsterman Bijbel

§ Dat .xl. Capittel

1

⁺ENde dye HEERE antwoorde Iob wt eenen gedruysche, ende sprac,

+ A

2

Gordet v lendenen als een man, ick sal v vraghen, antwoort mi,

3

Sult ghi mijn oordeel te niete doen ende mi verdoemen, om v seluen rechtueerdich te maken?

4

Ende al hebt ghy eenen arm als God, ende met ghelijcker stemmen donderste als hi doet,

5

Omhanct v met schoonheyt, ende wort verheuen int hooghe, ende zijt heerlick, ende doet aen schoon cleederen,

6

Verstroyt die hooueerdige in dine verbolghen toornicheyt, ende beschaemtse, Ende als ghi die hoomoedighe vermetelijc siet, wiltse vernederen,

7

⁺Aenschout alle die hooueerdighe ende beschaemtse, ende wrijft die ongoddelijcke in stucken in huerder plaetsen,

+ B

8

Verberchtse tsamen in dat stof der aerden, ende versinct haer aensichte inden grafte,

9

Ende soo sal ick v ooc beliden dat uwe rechter hant v mach behouden.

10

⁺Siet den Vehemoth, dien ick by v ghemaect hebbe, sal hoy eten als een os,

+ C

11

Sijn stercheyt is in zijn lendenen, ende zijn cracht inden nauel zijns buycs,

12

Sinen steert stremt hi gelijc eenen cederboom, die zenuen zijnder manlicheyt zijn verwert,

13

Sijne beenderen zijn als metalen pipen, Sijn morwe beenderen zijn als yseren platen.

14

Hi is dat beginsel [kolom] der weghen Gods, die hem gemaect heeft, die ghaet hem aen met sinen sweerde,

15

Dye bergen dragen hem cruyden, ende alle wilde dieren sullen spelen aldaer,

16

Hi slaept onder dye schaduwe int heymelicste des riets, in vochtige plaetsen,

17

Die schaduwe bedecket sine scaduwe, ende die beeck willigen sullen om hem ront omme staen,

18

Siet hi sal eenen vloeyende stroom op suypen, ende sal niet verwonderen, ende hi heeft betrouwen dat die Iordane in sinen mondt vloeyen sal,

19

In sinen oogen sal hi hem vangen, als met eenen anghel, ende sal zijn nuesgaten met elsenen doorbooren,

20

Moecht ghi den Leuiathan wt trecken met den anghel, ⁺ ende suldy zijn tonghe met een coorde binden,

+ D

21

Sult ghi hem eenen rinck in die nuesgaten doen, ende suldi met een pinsoen hem die kinnebacken doorbooren?

22

Meynt ghi dat hi tot v sal gebeden menichfuldighen, oft dat hi v saechtelijcken sal spreken?

23

Meyndi een verbont met hem te maken, dat ghi hem altoos tot eenen knecht sout moghen hebben?

24

Sult ghi met hem spelen als met eenen voghel? oft hem met uwen maerten binden?

25

Gheurienden sullen hem in stucken houden, ende dye cooplieden sullen hem deelen,

26

Sult ghi dat nette veruullen met sinen vel, ende die viscoruen met zijn hooft?

27

Suldi dijn hant op hem legghen, soo ghedenct den strijt, ^* ende en doeter niet meer toe te spreken)

* the. dien ghi niet volbrengen en sult

28

Siet, zijn hope sal hem faelgeren, ende sal opelijc worden ter neder gheworpen, daert alle creaturen sullen sien.

§ Van Vehemots quaetheyt, ende van sinen leden.