De Vorsterman Bijbel
(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel– Auteursrechtvrij1Ga naar margenoot+DOen heeft ghehoort Isboseth Sauls sone, dat Abner tot Hebron doot ware ende doen werden zijn handen mat, ende alle Israel wert verbaest. | |
2Daer waren twee mannen hooftluyden ouer die crijschknechten onder Sauls sone, deen hiet Banaa, dander Rechab die | |
[pagina s3v]
| |
sonen Remmon, des Berothiten, wt den kinderen Beniamin, want Beroth wert ooc onder Beniamin gerekent, | |
3Ende die Berothiten waren geulucht tot Gethaim ende vremdelingen aldaer geworden, tot opten dach van huyden, | |
4Oock so hadde Ionathan Sauls sone, eenen sone die was lam aen die voeten, ende was vijf iaer out doen dat gecrijsch van Saul ende Ionathan, wt Israel quam, ende zijn voester hief hem op, ende vluchte, Ende in dien si haeste ende vluchte viel hi, ende wert hinckende, ende hi hiet Miphiboset | |
5Ga naar margenoot+Aldus gingen nv henen Remmon des Berothiters sonen Rechab ende Baana, ende quamen tot Isboseths huys, doen den dach alderheetste was Ende hi lach op zijn bedde smiddaechs Ga naar margenoot* ende die duerwachtersse suyuerende tarwe wert slapende, | |
6ende si zijn heymelijc in huys gecomen, nemende tarwen aernen) ende staken hem in zijn gemechte ende ontliepen, | |
7want doen si int huys quamen, lach hi op zijn bedde in zijn slaepcamer, ende staken hem doot, ende hieuwen hem dat hooft af, ende namen zijn hooft, ende gingen henen ouer den wech op dat vlac velt alle den nacht | |
8Ende brachten Isboseths hooft, tot Dauiden in Hebron, ende spraken totten Coninc, Siet, daer is dat hooft Isboseths Sauls soons, uwe viant die na v ziele stont, Ga naar margenoot+ Ende die HEERE heeft huyden mijnen Heere den Coninck gewroken aen Saul, ende aen zijn zaet. | |
9Doen antwoorde Dauid Rechab ende Banaa sinen broeder, Remmons des Berothiters kinderen ende sprac, So waerachtelijc als die HEERE leeft, die mijn ziele van allen druck verlost heeft, | |
10Ick greep dien die mi vercondichde ende sprac, Saul is doot, ende waende hi ware een goet bode, ende doode hem tot Zicelech, dien ic boden loon soude behooren te geuen, om zijn bootscap, | |
11Hoe veel te meer nv, als dese ongodlijcke luyden hebben den gerechten ontsculdigen man in zijn huys op zijn bedde vermoort Ia, en soude ic dies bloet van uwen handen niet heysscen, ende v vander aerden doen? | |
12Ende Dauid geboot sine iongelingen, die doodense ende hieuwen hen handen ende voeten af, ende hingense op aenden poel tot Hebron, Maer Isboseths hooft namen si, ende beghroeuent in Abners graf tot Hebron. | |
§ Hoe Dauid ten tweeden male ouer Israel gesalft wert |