| |
| |
| |
Critisch cahier
Edmond van der Auwera: De Dienster - roman. Met een voorwoord van Paul de Vree. Uitg. Politieverbroedering van Groot-Antwerpen. - Gen. 7 fr. 50.
Van der Auwera is geen jongere meer. Paul de Vree, in zijn voorwoord, noemt hem ‘één jongere outsider van de generatie van Baekelmans’. Hij is nochtans een vijftiger, van geheel verschillend temperament als de auteur van ‘Tille’. Zijn beroep van politie-agent heeft hem een nuchterder kijk op menschen en dingen bijgebracht. Maar wat hem in gedachte onmiddellijk aan Baekelmans koppelt, is het onderwerp zijner verhalen, en vooral het milieu van het Antwerpsche Schipperskwartier, waar ze zich afspelen. Van der Auwera kent dit milieu door en door. Uit persoonlijke herinneringen heeft zijn fantazie door samenvoeging en weglating, de figuren geschapen van Fien, de dienster, van Valérie, de sloof, van Charel, den sufferd met den waterkop. Het is geen bonte afwisseling van gestalten, die deze verhalen van den havenkant bevolken. Dergelijk breed opzet ligt vooralsnog boven 's schrijvers macht. Alle aandacht werd geconcentreerd op één persoon, waarvan het zielige leven van voor tot achter wordt belicht. Het verhaal is zeer eenvoudig, haast schematisch, en zakelijk van toon, - technisch wel eens onhandig bij het inlasschen van een anecdotische passage. Maar men voelt dat het écht is, en dat de schrijver van zijn zelfkantmenschen houdt. Geen poëtische vluchten, geen problematiek, - maar in zijn ongekunstelden eenvoud weet de schrijver, vooral bij het einde van ‘De Dienster’, accenten te treffen van diep ontroerende menschelijkheid. De Vree heeft het zeer juist gezegd in zijn voorwoord: ‘In het vooroorlogsche en nog niet gekuischte kader van 't Schipperskwartier en de nachtbrakerij heeft E.V.d.A. meteen ook iets van het algemeen menschelijke kunnen vastleggen, waardoor zijn werk verder reikt dan getuigenis en document en recht heeft op onze belangstelling.’
B.R.
| |
Albert Helman: Het vergeten Gezicht. - Nijgh & van Ditmar N.V. Rotterdam.
Dit boek behelst de geschiedenis van een zelfvernieuwing, streven dat wordt afgebroken door de dood van de held Rufino Lopez, doch over vele hindernissen heen wordt voortgezet door een zeer uitzonderlijke geliefde, die het in de uiterste zielenood op zich neemt, tot haar eigen tragisch einde toe, de draagster van zijn ideaal te zijn.
Het is een onrustig en dwepend gecomponeerd verhaal, en men vraagt zich onder het lezen afwisselend af, of men werkelijke, fantastische, ook symbolische toestanden en gebeurtenissen meebeleeft. Realistisch komt het | |
| |
voor in zeer goed- en ook krasgeschreven tooneelen, doch voor het meerendeel doet de verhaaltrant romantisch aan, niet echter in deze zin, dat het boek naar een roman gaat lijken; daarvoor mist het zoowel uitbouw van karakters als een werkelijke intrigue, en vertoont het bijna doorloopend de karakteristieken van het lyrische proza, (bij Helman denkt men vaak aan lyrische reportage) het traditioneele Nederlandsche proza, dat van Schendel naar de toppen der virtuositeit heeft opgevoerd.
Door de hartstocht der psychologische analyse schijnt mij het werk van Helman slechts in geringe mate gedragen. Het loslaten van Rufino's bestaan, middenin het boek, moge het dan ook door de heldin getransfigureerd verder worden gedragen, is kenschetsend voor een schrijver, wiens belangstelling meer door natuur en avontuurlijkheid dan door psychologische motieven wordt opgeëischt. Ik mag hem nochtans geen grof onrecht aandoen, door te verzwijgen, dat hij ons in de beschouwingen naar aanleiding van een ontmoeting tusschen Rufino Lopez en de souteneur Don Agustin mooie bladzijden over de haat en de nutteloosheid daarvan heeft geschonken, dat hij de invloed van de mariguana, deze droge heroïca van Mexico, fascineerend heeft beschreven, maar ik blijf er bij, dat het oog van deze schrijver meer naar buiten dan naar binnen gericht is, en er van een levend samenstooten van karakters in dit boek eigenlijk weinig sprake is. Ik geloof niet in welk van zijn personages ook, noch in de waarachtigheid van hun hartstochten. Allerwaarschijnlijkst vinden hun handelingen nagenoeg geen steun in Helman's herinnering aan een werkelijke werkelijkheid om waarachtig te kunnen aangrijpen.
En boven het dramatisch gebeuren zweven dan de soms te breedsprakerige beschouwingen, waar al te dikwijls de aandacht óver glijdt, - onecht meestal, want al te uitsluitend litterair, te dichterlijk-gekunsteld, te zeer in de klank, te weinig in de beteekenis der woorden opgelost. Men zou hierbij tientallen, soms wijdloopige stalen kunnen citeeren, van een rhetorische omslachtigheid, die over het dweepziek romantisme heen in duistere onzin terecht komt. Ik denk hier o.m. aan de geforceerde, weinig heldere passage die het boek beëindigt. Ook in de mystiek van Rufino's transfiguratie heb ik me ongaarne verdiept, want poëtisch contact beleeft men aan deze bladzijden niet, die me zeer aan klets verwant schijnen.
In dit verhaal van meer dan 300 groote bladzijden heeft de schrijver tallooze malen aan de dronkenschap van het woord toegegeven, en verre van mij te beweren, dat we geen uitstekende fragmenten en zelfs hoofdstukken aan dat beleven te danken hebben. Want nu zijn we meteen beland bij een van Helman's schoonste schrijverskwaliteiten: een uitnemend gevoel van de buitenwereld en een daarmee samenhangend descriptief talent, dat groote triomfen viert o.m. in de beschrijvingen van het bergland op de weg van Cortez, van de stad Mexico, van de haven van Acapulco. Bij het lezen van dergelijke dichterlijke bladzijden wordt men vergoed voor spijtige tekortkomingen, en men bedenkt ten slotte: het boek heeft zijn gebreken, maar wat een veelzijdige aandacht voor het uitwendige leven, wat een omvattend en fijngevoelig geheugen, wat een heldere fantazie vereischt het schrijven van dit (zij het dan te romantisch-dweperig opgesmukte) reisavontuur. En hoe jammer komt het ons dan voor, dat Helman vaak in een te lyrische drang het ware wezen naar binnen van de menschen en dingen voorbijstreeft.
Ik heb HET VERGETEN GEZICHT slechts ten deele geboeid gelezen, en toch dwingt Helman er mijn bewondering mee af. Het is toch te gelijk jammer en verbazend, dat een auteur, die met zijn hoedanigheden van prozaïst op het voorplan staat in de Nederlandsche letteren, met de rijke middelen en de rijke stof, waarover hij in dit boek blijkt te beschikken, ons ten slotte | |
| |
thans geen door-en-door goed verhaal heeft geschonken. Ik heb de indruk dat dit werk, veel korter, ook iets bescheidener in het opdisschen van de ervaringen, gezuiverd van het valsch-pathetische en daarmee van een te gemakkelijke breedsprakerigheid, en met de accenten in hoofdzaak verlegd op de belangwekkende realiteit van het avontuur, tot een gedrongen en boeiende geschiedenis had kunnen worden.
René BERGHEN.
| |
Scriptores catholici - Bloemlezing. - Uitgave Duculot-Roulin. - Tamines.
De vereeniging ‘Scriptores Catholici’ die enkele jaren geleden door Theo Bogaerts en door Firmin Van den Bossche werd opgericht en die, zooals men weet, niet alleen Vlaamsche doch ook vooral Franschschrijvende letterkundigen, kunstgeleerden en essayisten omvat die er openlijk voor uitkomen dat zij de katholieke levensbeschouwing zijn toegedaan, heeft zoopas haar eerste, tweetalige bloemlezing in het licht gezonden. Deze bloemlezing, waarin alleen werk werd opgenomen van schrijvers die tevens lid zijn van de vereeniging, bevat dan ook, naast Vlaamsche, vooral Franschtalige bijdragen van schrijvers die zoowel tot de oudere als tot de jongere generaties behooren en die de literatuur in dienst hebben gesteld van de katholieke levensbeschouwing.
In de laatste maanden verschenen in Nederland een paar bloemlezingen die uitsluitend werk bevatten van religieus-geïnspireerde auteurs en die een buitengewoon succes hebben gekend. Terwijl de Nederlanders echter de handen volledig vrij hadden voor wat de keuze der auteurs en der op te nemen fragmenten betreft, - wat hen in staat stelde aan hun bloemlezingen, waarvan het opzet op zichzelf reeds een zekere beperking vooropstelde, een gelukkige variatie te bezorgen - zagen de samenstellers van de Scriptores Catholici-Anthologie zich verplicht zich uitsluitend te beperken tot de leden der vereeniging die bereid werden gevonden aan deze bloemlezing hun medewerking te verleenen. Dat deze dubbele beperking aan deze bloemlezing niet ten goede kon komen, moet niet worden gezegd. En al wil zij dan ook niet op volledigheid aanspraak maken, evenmin kan zij beschouwd worden als een overzicht der katholieke Vlaamsche letterkunde in de ruimere beteekenis van dit woord. Er zijn nog te veel katholieke schrijvers, zegt Theo Bogaerts in zijn verantwoording, die nog niet tot de Scriptores Catholici zijn toegetreden en van wier werk men hier dan ook niets zal lezen. Anderzijds zijn er leden die met hun uitgevers overeenkomsten hebben, volgens dewelke niets van hun werk in Bloemlezingen mag verschijnen’. Het is vanzelfsprekend dat de samenstellers dit betreuren. Dat wij hierdoor de bijdragen moeten missen van katholieke schrijvers als Felix Timmermans, A. Van Cauwelaert, Marnix Gysen, C. Verschaeve, André Demedts en vele andere, draagt er zeker niet toe bij om de literaire waarde van deze bloemlezing te verhoogen. Dat Vlaanderen tallooze schrijvers telt wier werk door een diep religieus gevoel werd geïnspireerd, komt hier helaas niet tot uiting. Tevens komt het mij voor, dat ook ditmaal de Vlamingen wat al te stiefmoederlijk werden behandeld. Onder de 73 opgenomen auteurs komen er slechts 17 Vlamingen voor, waarvan alleen een tiental onze volledige aandacht verdienen. Ook de alphabetische rangschikking der schrijvers lijkt mij minder gelukkig en eerder bedoeld om het tekort aan Vlaamsche medewerkers te verdoezelen.
Deze kleine restricties echter terzijde gelaten, kunnen wij deze eerste bloemlezing waarin de Scriptores Catholici blijk geven van hun leefbaarheid | |
| |
en hun activiteit en waarin vooral de Franschschrijvende letterkundigen een uitzonderlijke kans kregen zich te betuigen, slechts tenvolle aanbevelen.
Moge dit initiatief, dat ongetwijfeld voor verbeteringen en voor aanvullingen vatbaar is en dat slechts werd bedoeld als een ‘eerste poging’ om een intenser belangstelling te wekken voor het werk der katholieke auteurs, uitgroeien tot een werk van groot formaat waarin ook Vlaanderen de plaats krijgt toegewezen die het terecht verdient.
Pieter G. BUCKINX.
| |
Spiegel van de Nederlandsche Poëzie door alle eeuwen, samengesteld door Victor E. Van Vriesland. 640 blz. In linnen stempelband fr. 65. - Het Kompas, Antwerpen.
Vollediger en representatiever kan men zich het beeld van onze Groot-Nederlandsche poëzie bezwaarlijk indenken. Dat geen fragmenten uit grootere werken opgenomen werden, vind ik echter spijtig (b.v. Vondel's Reien). Er zijn fragmenten die wél een organische eenheid hebben. Prijzenswaardig is de rehabilitatie der dichtkunst van den rederijkerstijd en het herzien van de productie der achttiende eeuw. De samensteller getuigt door deze waardeherzieningen van een zelfstandig oordeel, dat zich losmaakt van de in de school verstarde opvattingen. De heele opzet berust op persoonlijken smaak en voorkeur. En toch is de bloemlezing volledig en representatief. Wat geeft het ten slotte dat een paar figuren in de rij van hun tijdgenooten ontbreken, uit oorzaak van de willekeurige grens (publicatie van het eerste boek vóór 1910)? Een vervolgdeel dat door de uitgevers in 't vooruitzicht wordt gesteld, zal deze leemte aanvullen.
Een pluimpje voor de uitgeefster die het werk prachtig heeft gepresenteerd.
R.V.
| |
In Aanbouw, letterkundig werk van Jongeren, samengesteld door K. Lekkerkerker. Met 25 portretten, 160 blz. - Uitgeversmij A. Manteau, Brussel. Ingen. fr. 28.
Een levendige en aantrekkelijke bloemlezing uit het werk van jonge Hollandsche en Vlaamsche schrijvers, die in het laatste decennium debuteerden. De samensteller heeft echter ongelijk gehad zjjn verzameling een representatief beeld te noemen. Voor Vlaanderen is ze dat heelemaal niet: P.G. Buckinx, Paul De Vree, J.L. De Belder, André en Gabriëlle Demedts, A. Westerlinck, Fr. Buyle, Herwig Hensen, Blanca Gijselen, Luc Van Brabant e.a. ontbreken, al dichters die in den loop van het laatste decennium mondig werden.
Ondanks dit tekort is het boek de aandacht toch ten volle waard. Het is een bonte mengeling, waarin menige parel te ontdekken is. Speciaal dienen aangestipt de verzen van G. Achterberg, L. Th. Lehmann, Bert Decorte en Jan Vercammen.
R.V.
| |
Saranga, De Pygmee, door Attilio Gatti. Uit het Engelsch vertaald door V. Van den Berge. Geïllustreerd door Elza van Hagendoren. De Sikkel, Antwerpen. Gen. fr. 38; geb. fr. 53.
Attilio Gatti, de bekende ontdekkingsreiziger en jager en schrijver van ‘Moeder Oerwoud’, ‘Tam-tams in den Nacht’, verhaalt hier van Saranga, | |
| |
de jonge pygmee, die het oerwoud intrekt waar hij de wereld der dieren wil leeren kennen. Hij beleeft er boeiende avonturen. Op meesterlijke wijze laat schrijver de geheimzinnige ziel van het oerwoud aanvoelen.
| |
Eug. de Seyn: Geschied- en Aardrijkskundig Woordenboek der Belgische Gemeenten. - Uitg. Bieleveld, te Brussel.
De 17e aflevering vangt aan met Oosterzele. - Dan volgen onder meer: Oostkamp, Oostmalle, Oostroozebeke, Opdorp, Ophasselt, Opoeteren, Oppuurs, Opwijck, Orp-le-Grand, Ottenburg, Ottignies, Oudegem, Oudenaarde, Oudenburg, Oudergem, Oud-Turnhout, Ougrée, Outer, Overboelare, Overijssche, Overmere, Overpelt; Paal, Paliseul, Passchendale, Pâturages, Pecq, Peer, Pepingen, Pepinster, Péronnes (Binche), Péruwelz, Pervijze, Perwijs, Petegem (Deinze), Petit-Rechain, Peutie, Philippeville, Pironchamps, Pittem, Ploegsteert.
Een veertigtal gemeentewapens en meer dan zestig gravures luisteren den tekst op, die alleszins merkwaardig mag geheeten worden.
Het Geschied- en Aardrijkskundig Woordenboek der Belgische Gemeenten zal 25 afleveringen omvatten en twee prachtige deelen vormen, elk van ongeveer 800 bladzijden.
Men teekent in voor het volledig werk aan den prijs van 18 fr. per aflevering; 450 fr. ingenaaid of 490 fr. ingebonden met lederen rug.
Het volledig werk is ook verkrijgbaar tegen maandelijksche afbetalingen.
|
|